Het is kermis. Ik geniet van het uitzicht op de zweefmolen en een biertje. De zon schijnt, de muziek is net iets te hard, de kinderen net iets te druk, de sfeer is gemoedelijk. Bij de zweefmolen staan twee gespierde, getatoeëerde jongens met petjes, energiedrankjes en shagjes die de bakjes hoog opduwen.
Ik verbaas mij over een slungelige jongeman die met een klein jongetje van ongeveer drie in de zweefmolen gaat. Gelukkig zitten ze samen in zo’n bakje, houdt hij het jongetje goed vast en wordt hun bakje niet telkens geduwd zoals wel gebeurt bij de gillende pubermeisjes. Het kleine jongetje kijkt onbevreesd om zich heen en ik besluit maar dat dit hier normaal is.
Meteen bij de ronde erna gaat deze zelfde slungelige jongen in het bakje met een schattig klein meisje, ik schat twee jaar oud. Met een pluche roze vestje en zo’n staartje recht op haar hoofd. Ik kom erachter dat deze mensen bij de zweefmolen horen.
Mijn biertje gaat steeds minder goed smaken en ik merk dat ik onrustig word. En ligt het nu aan mij of wordt de ene ‘bakjes-duw-jongen’ ook wat bezorgd? Maar deze keer wordt het meisje ook goed vastgehouden en het bakje niet geduwd. Ik zeg nog tegen mijn metgezel: ‘Ik zou dat nooit doen’. En zie ik het goed en stoten andere mensen op het terras elkaar ook even aan? Gelukkig is dit rondje snel afgelopen en de slungelige jongeman levert het peutertje af bij de kassa.
En dan gebeurt het. Een vrouw waar het kindje ‘mama’ tegen zegt komt weer teruglopen en zet het kleine roze hoopje mens alleen in zo’n bakje. Alleen. Andere mensen stappen ook in, en de zweefmolen wordt door ‘mama’ gestart. Moeder staat trots naar haar dochtertje te kijken, en een man, ik vermoed de vader van het peutertje, kijkt naast haar met een grote grijns mee.
Ik kijk verbijsterd naar wat er zich voor mijn ogen afspeelt. Zie ik dit echt? Het bakje is ineens heel groot, het meisje nog kleiner dan ze al is. Het kindje kijkt overigens onverstoord om zich heen en trekt haar beentjes op. O jee, nu heeft ze ook de enige bescherming die ze had, namelijk die ijzeren schakelketting, niet meer tussen haar benen. Ik geloof haast niet wat ik zie. Tegelijk denk ik: ‘Ben ik verantwoordelijk ? Ja, ik ben verantwoordelijk!’ En goddank. Er wordt ingegrepen.
De gespierde jongen, de bakjes-duwer, loopt geagiteerd naar het bedieningspaneel, en zet de zweefmolen uit. Hij scheurt het kindje bijna uit haar bakje en loopt op hoge poten naar het kassagebouwtje. Daar zet hij het kind neer en sluit de deur. Vervolgens scheldt hij beide ouders en plein public de huid vol. Iedere spier in zijn lichaam lijkt gespannen te staan. Hij loopt terug naar de zweefmolen en zet deze met de rest van de mensen weer aan nadat hij eerst twee maal de daarvoor benodigde sleutel uit zijn trillende handen laat vallen. Eerst maar weer een shagje roken.
Ik had bijna gerekend op een staande ovatie maar hij moest het doen met mijn opgestoken duim en een zucht van verlichting die over het terras ging.
Deze jongen is voor mij een held. Hij zag het kleine meisje en kon ingrijpen en deed dit ook. Tegen de wens van de ouders, zijn werkgevers, in. Hij heeft zijn baan op het spel gezet en was professioneel ongehoorzaam om verantwoordelijkheid te nemen voor iemand die afhankelijk is van anderen, van hem op dat moment. In alle hectiek heeft hij wijs gekozen en moedig gehandeld. Daar kunnen we in de zorg nog een puntje aan zuigen.
Swanny Kremer
0 reacties