Met mijn hoofd zowat in de laptop en ons jonge katje op schoot ben ik aan het thuiswerken. Ik zit middenin het trieste levensverhaal van een tbs-patiënt als mijn dochter binnen komt stormen. Meestal drinken we samen een kopje thee als zij uit school komt. Ik kijk haar glimlachend aan en zie meteen dat er iets helemaal mis is. ‘Ik heb net een jong katje dood zien rijden’, zegt ze. Mijn maag knijpt samen. ‘Wat naar’, zeg ik. Ze gaat verder ‘Ik ben naar die man die daar vlakbij woont gegaan en die zegt dat er nog meer zijn.’ Het verhaal komt eruit.
Vroeger woonde aan de overkant van de straat een oude man. Die is nu opgenomen in een verpleegtehuis. Zijn poes is achtergebleven en heeft om de haverklap een nestje. ‘Ik ben zo bang dat de rest ook wordt doodgereden’, zegt mijn dochter overstuur, ‘we moeten ze redden mama.’ ‘We gaan er nu heen’, zeg ik. Ik klik de verlofaanvraag[1] op mijn laptop weg en zoek de twee katten-benches op zolder op. Mijn dochter pakt onderhand kattenvoer en water mee.
Wildernis
We rijden in de auto de route terug die ze net uit school naar huis reed. ‘Daar is het,’ zegt ze terwijl ze naar een overwoekerd stukje land wijst. Ik parkeer de auto tussen de oprukkende bramenstruiken. We banen ons een weg over kreupelhout en tussen oude roestige vaten door terwijl we zo min mogelijk geschramd proberen te raken door de doornen. Onderwijl zoeken we naar de kittens. Aan het einde van wat ooit een pad was staat een bouwval. Ik ben er zo vaak langs gereden maar heb nooit geweten dat hier een huis stond.
Ik vermoed dat de katjes ons begluren maar ze laten zich niet zien. We laten water en voer achter en werken ons weer een weg terug uit deze onverwachte rimboe. ‘We gaan wel even bij de overbuurman vragen’, zeg ik.
Daar aangekomen zie ik het aangereden katje nog in de berm liggen. ‘Ongeveer zo groot als het kitten dat we thuis hebben’, gaat er door mijn hoofd. Maar die ligt nu lekker met een vol en rond buikje in een zacht pluizig mandje boven de verwarming te snoezelen.
De buurman vertelt wat hij mijn dochter ook al vertelde. Zijn oude overbuurman is opgenomen en zijn kat bleef achter. Ze leven van de muizen uit het veld en van voer dat omwonenden neerzetten. Maar ze rennen daarbij kriskras over de drukke weg heen. ‘Er sneuvelen er heel wat’, zegt hij. De buurman let op en wil de katjes graag vangen zodat ze weer een thuis kunnen krijgen. De andere buren doen dit ook. We spreken af dat we binnenkort weer eens komen navragen of er nog nieuws is. In tussentijd neemt mijn dochter zich voor om na school af en toe voer te brengen.
Als we in de auto stappen om naar huis te gaan zie ik dat de buurman het dode katje uit de berm weghaalt. Ik moet even slikken.
Onderweg naar huis zeg ik tegen mijn dochter dat het zo’n enorm verschil uitmaakt waar je geboren wordt. Zij is verontwaardigd dat niemand gedacht heeft aan de kat toen de oude man in het verpleeghuis werd opgenomen, ‘Het leven van een kat is toch ook belangrijk?’.
Verhaallijnen
Als ik, veel later en na ons kopje thee, weer verder ga met de toetsing van een verlofaanvraag van een patiënt komen in mijn hoofd de verhaallijnen bij elkaar. Het is soms letterlijk waar en bij wie je het eerste levenslicht ziet, welke kansen je hebt in het leven. Sommige patiënten zijn toen ze nog veel te klein waren ook aan hun lot overgelaten. Die zwierven net als deze katjes op straat rond op zoek naar eten (en aandacht).
En dan is het maar net wie je daar aantreft. Misschien tref je een goede buurman die je eten en zorg geeft. Misschien zijn er meerdere mensen in de omgeving die een oogje in het zeil houden, zoals bij de katjes het geval is. ‘It takes a village to raise a child’, komt er in mij op.
Maar je kunt het ook verkeerd treffen. En je hebt soms maar één verkeerde ontmoeting nodig om te stranden in het leven. In het geval van het katje; die moest de ontmoeting met een auto met de dood bekopen.
Bij ‘onze patiënten’ zien we vaak andere ontmoetingen. Die met een dealer. Met een crimineel die je wel een klusje wil aanbieden. Met een ‘loverboy’. Met een hele aardige meneer die je veel aandacht geeft en vervolgens een grens (of alle grenzen) over gaat.
‘Waar loop je tegenaan? Wat zoek je op?’, denk ik weer terwijl ik ons katje op mijn schoot neem en knuffel.
Met deze vragen ‘geparkeerd’ in mijn achterhoofd buig ik mij weer over een verlofaanvraag. In mijzelf mompel ik: ‘Man, wat is het belangrijk waar je wiegje staat.’
Swanny Kremer
[1] Het betreft een interne verloftoetsing. De verlofaanvraag gaat na een goedgekeurde interne toetsing naar het landelijke en onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing Tbs.
0 reacties