Casus
André, 25 jaar, heeft een lichte verstandelijke beperking. Hij woont relatief zelfstandig. Bij een zorginstelling koopt hij maandelijks enkele uren begeleiding in, vooral bedoeld om zijn dagritme in stand te houden. Er ontstaat een vertrouwensband tussen André en zijn begeleider.
André vertelt een volgende stap naar zelfstandigheid te willen zetten: een rijbewijs halen. Een vriend heeft een auto waarmee hij kan oefenen, ook op de openbare weg. Het is lastig te achterhalen of dit verhaal waar is: André doet er vaag over. De begeleider weet dat André medicijnen gebruikt die de rijvaardigheid negatief kunnen beïnvloeden. Dat schept een dilemma voor de begeleider.
Enerzijds bestaat het risico dat er een ongeluk gebeurt en de instelling reputatieschade oploopt. Anderzijds merkt hij dat André, als de rijlessen ter sprake komen, argwanend reageert. Zou hij de politie inschakelen, dan loopt hij de kans de band met André te verspelen, met alle gevolgen van dien – ook voor André’s mate van zelfstandigheid. Hij stelt zich bovendien eerlijk de vraag of hij zijn buurman zonder handicap zou aangeven. Hij komt tot de conclusie dat hij dat niet zou doen. Ieder zijn verantwoordelijkheid tenslotte. Welke is de zijne?
Het complicerende aan deze casus zit vooral in het aspect van de vertrouwensband. De relatie tussen de begeleider en André is meer dan een strikt zakelijke, functionele aangelegenheid tussen een cliënt en een willekeurige dienstenaanbieder. Het gaat om een zorgrelatie waarvan persoonlijk vertrouwen, over en weer, de basis vormt.
Tegelijk is het niet een volstrekt evenwichtige relatie. Zonder het vertrouwen van de begeleider zou André immers terugvallen in zelfstandigheid. Naast zijn begeleider heeft André nog andere mensen om zich heen in wie hij vertrouwen stelt, die niet altijd de meest verstandige adviezen geven. Omgekeerd heeft de begeleider naast de gerichte zorg voor André nog andere aspecten in de gaten te houden. Hij heeft in zekere zin een dubbele, zwaardere verantwoordelijkheid. Het is belangrijk dat de begeleider de verschillende kanten van zijn professionele verantwoordelijkheid beseft en in de contacten met André helder en open is over zijn intenties.
De professionele verantwoordelijkheid kent twee facetten. Het eerste facet is de verantwoordelijkheid van de begeleider om het vertrouwen dat André in hem heeft intact te houden. Dit is een wezenlijk onderdeel van de vertrouwensband tussen André en zijn begeleider. Zonder die band is een goede invulling van het geven van zorg aan André niet mogelijk. Een onderdeel van de zorgrelatie en van de vertrouwensband is dat de begeleider respect toont voor de mate van de autonomie van André en hem daarin steunt.
Het tweede facet is de verantwoordelijkheid die de begeleider heeft bij het in het oog houden van de consequenties en gevolgen van het handelen van André. De maatschappelijke verantwoordelijkheid van de begeleider vloeit voort uit het gegeven dat de wens van André een risico behelst voor anderen. Dit heeft raakvlakken met de professionele verantwoordelijkheid van de begeleider onder het hierboven genoemde tweede facet. Natuurlijk kan de casus verder op de spits worden gedreven. André zou zijn wens, ondanks een negatief advies van de begeleider, kunnen doorzetten. Moet de maatschappelijke verantwoordelijkheid voorrang hebben op het recht van André op een autonoom leven?
De begeleider moet invulling geven aan zijn zorgplicht door, op een respectvolle wijze en met aandacht voor de mate van het autonoom zijn van André, de voor- en nadelen van zijn keuzes te belichten. De begeleider is, door zijn vertrouwensband met André, als geen ander in staat te spiegelen en te reflecteren op de wensen en gedragingen van André in relatie tot zijn beperkte vermogens. Daarnaast kunnen zowel de begeleider als de zorginstelling externen (bijvoorbeeld een psycholoog of een geestelijk verzorger) betrekken bij het dilemma om een oplossing te bedenken. Misschien dat er een dieper liggende kwestie is voor André om graag auto te willen rijden en zijn er alternatieven, waarbij een compromis tussen de (autonome) wensen van André en de risico’s voor de maatschappij, mogelijk is.
Tekst: Drs. Th.A.R. de Zwart MA is medisch ethicus in de Alysis Zorggroep (Arnhem e.o.).
1 reactie
Erica Westerveld
In een relatie zoals boven beschreven, wordt de vertrouwensrelatie, de maatschappelijke verantwoordelijkheid en de zorgplicht onnodig getheoretiseerd. Wanneer deze situatie zich voordoet bespreek je samen met de cliënt zijn wensen en alles wat daar mee samenhangt. Wanneer hij medicatie gebruikt die de rijvaardigheid kan beïnvloeden dient dat aangegeven te worden en volgt er een medische controle door een arts, de arts besluit of iemand wel of niet deel mag nemen aan het verkeer in een gemotoriseerd voertuig. Waarom een relatie op de tocht moet komen te staan door deze vraag, ontgaat mij volledig. Als professional is dit je werk, als de relatie goed is, weet je vaak ook waarom de cliënt je de vraag stelt. De cliënt heeft een wens, omdat de relatie goed is, stelt hij juist daarom die vraag aan de professional.
Hij hoeft dat niet te doen en kan op eigen houtje rijles gaan nemen. Maar nee, de cliënt legt zijn wens voor aan de professional en dus bespreek je samen de situatie, open en eerlijk. De politie informeren is heel ver gezocht en een onzinnig argument. De argwaan van de cliënt is mogelijk een aanknopingspunt in het gesprek. Het is mogelijk, dat de cliënt al vermoedt dat de begeleider niet direct enthousiast zal reageren. Dit kan betekenen dat de cliënt zijn eigen zelfstandigheid in het nemen van besluiten al laat afhangen van de begeleider. Het is een deze casus naar mijn mening vooral van belang dat de cliënt met steun van de begeleider uiteindelijk zijn eigen beslissing kan nemen.
Het is de taak van de begeleider dit gesprek zo te voeren dat er een voor iedereen veilige beslissing uitkomt. Mijn ervaring is, dat de wens niet altijd de onderliggende behoefte verwoordt. De kust is de behoefte boven water te krijgen en dan zijn er vaak veel alternatieven om aan de behoefte te gemoed te komen.