In de zomer van 2015 worden we opgeschrikt door televisiebeelden en soms iconische foto´s van grote stromen vluchtelingen die over de zee vanuit Turkije naar Europa komen en over de wegen Europa trekken. Ze komen ook naar mijn woonplaats, Nijmegen. Daar opent in het najaar Heumensoord, een groot tentenkamp voor drieduizend vluchtelingen. Ik raak betrokken bij een aantal bewoners van deze noodopvang. De serie Vluchtmensen gaat over hun verhalen en over wat er in de ontmoetingen met ons gebeurt. De namen in deze serie zijn om privacyredenen gefingeerd.
Parvanah, Adan en Haleh komen begin 2016 voor het eerst bij ons thuis. Ze wonen dan inmiddels enkele maanden in Heumensoord. Adan (37 jaar) en Parvanah (23 jaar) komen uit Koerdisch Iran. Hun dochter Haleh is in september tijdens de vlucht geboren in Turkije. Via een vrijwilligster op Heumensoord hebben we een afspraak gemaakt om een avond bij ons te eten.
Adan spreekt alleen Koerdisch en Farsi, Parvanah kent daarnaast nog enkele woorden Engels die ze in de maanden voor haar vertrek uit Iran geleerd heeft. Google translate wordt onze zeer gebrekkige tolk. Ik voel me onhandig in het bouwen aan een relatie waarin woorden tekortschieten. Op den duur ervaar ik de relativiteit van contact via woorden. Er zijn andere manieren om te communiceren en elkaar te leren kennen. We grinniken als het ons weer eens niet lukt elkaar iets duidelijk te maken. De goedlachse Haleh is centrum van onze gezamenlijk aandacht. In de dagen dat Haleh waterpokken heeft en het gezin bij ons logeert, delen we het alledaagse leven. Adan bakt ’s ochtends eieren en tomaat in een overvloedig bad olijfolie. Parvanah houdt de keuken grondig schoon. De boer Adan brengt mijn kinderjaren in herinnering als hij met het geroutineerde gebaar van een zaaier de kalk en kunstmest in mijn tuin verspreidt. Tijd en samen delen vormen de relatie. Al blijft het ongemak van niet echt kunnen praten.[pullquote]“Als zij er niet was,” zegt Adan, wijzend op mij, “waren we al lang weggeweest.”[/pullquote]
Hoe is het mogelijk dat een kind, dat de eerste maanden van haar leven op de vlucht is en onder slechte omstandigheden leeft, zo vrolijk is? Ik heb zelden een baby gezien met een zo aanstekelijke lach. Is het om de vreugde die zij haar ouders brengt in hun onzekere bestaan? De stralende glimlach van Adan en Parvanah als ze zich naar Haleh wenden ontroert steeds opnieuw.
Parvanah gaat na een paar weken met mij Nederlands leren. Adan wil niet meedoen. Integendeel: hij wil me zijn taal leren. Hij wijst de dingen aan en zegt me voor hoe ze in Farsi heten. Ik vat het op als een signaal dat Adan in zijn eigen wereld blijft en zich niet op Nederland oriënteert. Ik maak me daar zorgen over. Hij zal dat toch moeten doen als hij status krijgt. Mijn reactie is daarom: “Jij leert eerst Nederlands, daarna leer ik Farsi.”
Maar lees ik de tekens wel goed? Tijdens een Nederlandse les zit Adan met Haleh op schoot naast Parvanah. Hij laat zich verleiden om enkele Nederlandse woorden na te zeggen. Hij heeft een goede uitspraak. Maar hij blijft weigeren echt mee te doen. “Ik ben maar enkele jaren op school geweest”, zegt hij opeens. Verklaart dat zijn afhoudendheid? In ieder geval begrijp ik nu waarom google translate zijn zinnen nog slechter vertaalt dan die van Parvanah.
Rond 20 maart doe ik mee aan een workshop voor vrijwilligers van Heumensoord. Fawaz, een Syrier die inmiddels zestien maanden in Nederland woont, vertelt zijn vluchtverhaal en de lessen die wij Nederlanders daar volgens hem uit kunnen trekken. Hij vertelt hoe hij doodmoe van de lange tocht in Nederland aankwam, bang vanwege de onzekerheid wat hij moest doen en wat er zou gebeuren. Op weg naar Ter Apel ontmoet hij een Nederlandse vrouw. Zij begroet hem met de woorden “Salam Aleikum”, vrede zij met je. “En opeens was mijn angst weg. Ik was welkom hier.” Is dat het wat Adan doet: hier een thuis creëren door mij zijn taal te leren? Voortaan zeg ik hem na als hij mij een woord wil leren en noem daarna het Nederlandse woord.[pullquote]“Nederland good, people good.”[/pullquote]
Schrijven over deze drie kan niet zonder een gevoel van verlies. In het begin waren ze met zessen. Ook Xanyar, de jongere broer van Adan, en zijn vrouw Fariba woonden met hun zesjarige dochter Pardis in Heumensoord en kwamen regelmatig bij ons thuis. Xanyar kon niet tegen de vreselijke plek die kamp Heumensoord is: zonder privacy, met honderd mensen in een grote tent, met schotten verdeeld in kleine ‘kamers’ voor acht mensen, met smakeloos magnetroneten, geen leefgeld. Afhankelijk van de goede wil van anderen. En altijd lawaai. In de nacht houden wapperende tentzeilen, het gehuil van babies en de ruzies van gefrustreerde jonge mannen iedereen wakker. Xanyar was een van de volwassenen die waterpokken kreeg in de epidemie die zo´n 500 kinderen en volwassenen in het kamp trof. De epidemie haalt het landelijke nieuws niet.
Fariba deed mee met de taallessen. Op een woensdag stuur ik een whatsapp naar haar en Parvanah met een herinnering aan het tijdstip dat ik hen de dag erna bij het kamp kom halen. Dan hoor ik dat het gezin naar Duitsland is gevlucht. Vrienden die in Duitsland terecht gekomen zijn, hadden via whatsapp verteld over goed onderdak, goed voedsel en leefgeld. De schrik slaat om mijn hart. In het Dublinverdrag is geregeld dat vluchtelingen asiel moeten aanvragen in het land waar ze als eerste worden geregistreerd. De kans is groot dat ze over een tijd weer teruggestuurd worden naar Nederland. Door hun vlucht hebben ze het wachten en de uitzichtloosheid waarschijnlijk alleen verlengd. Ik ben boos op Xanyar en Fariba die Pardis hieraan blootstellen. Terwijl het kind het hier op school zo naar haar zin had. Ik realiseer me dat die boosheid een uiting is van de machteloosheid en het verdriet om hun situatie. Want wisten zij veel. Is het niet veeleer de onmenselijke manier waarop de overheid omgaat met zijn vluchtelingen die deze twee gezinnen uit elkaar gedreven heeft? Parvanah en Adan verzekeren me dat zij in Nederland blijven. “Nederland good, people good.” Hoe vaak heb ik laatste maanden deze woorden gehoord? En hoe wrang zijn die in het licht van het Nederlandse vreemdenlingenbeleid.[pullquote]Ik realiseer me dat die boosheid een uiting is van de machteloosheid en het verdriet om hun situatie. [/pullquote]
Eind maart stuurt Adan een whatsapp met een foto van een brief van het COA over hun transfer naar een andere opvang. Google translate vertaalt zijn commentaar op de gebruikelijke kromme manier: “Wij zijn naar Noord-Transfer geweest. Voor veel te koud Haleh.” Ze moeten naar Blauwestad, een nieuwe noodopvang voor 1000 mensen bij Winschoten. Adan schrijft dat ze bij het COA gaan protesteren. Als ze niet naar een andere opvang mogen, gaan ze ook naar Duitsland. Opnieuw slaat de schrik me om het hart. “Ik kom morgenmiddag naar het kamp. Alsjeblieft, wacht op me”. Op de Beukenlaan, de weg naar het kamp, kom ik Mehran tegen, een andere Koerd uit Iran, die Engels spreekt en Adan en Parvanah kent. Hij gaat met me mee. Adan wacht op me op bij de ingang van het kamp. We lopen naar de grote eetzaal, waar we altijd thee drinken. Zijn gezicht, dat ik in de loop van de tijd opener en ontspannener zag worden, staat donker. Te koud voor Haleh. Ik laat hem via Weeronline zien dat de temperatuur in Nijmegen en Blauwestad nauwelijks verschilt. Het komt niet aan. “Het eten is niet goed en je krijgt hier geen geld.” Alsof ik Xanyar hoor. Parvanah die later binnenkomt, vertelt me dat ze niet naar Duitsland gaan. Ze heeft het Adan uit zijn hoofd kunnen praten.
Adan en Mehran brengen me na het gesprek naar mijn auto aan het begin van de Beukenlaan. “Als zij er niet was,” zegt Adan, wijzend op mij, “waren we al lang weggeweest.”
Je hoort het van veel vluchtelingen. Ze vinden het kamp vreselijk, maar willen graag in Nijmegen blijven vanwege de vriendschappen die ze met Nijmegenaren gesloten hebben.
Kees Groenendijk, emeritus hoogleraar rechtssociologie, brengt in een lezing aan de Nijmeegse universiteit over wat een bewoner van het kamp, een hoogleraar uit Damascus, hem over de waarde van deze vriendschappen vertelde. In het begin van zijn verblijf in Nederland heeft hij de vervreemdende gewaarwording alleen als vluchteling aangesproken te worden. Pas later, met belangstelling van de nieuwe Nijmeegse kennissen voor wie hij is en wat hij doet, hervindt hij zichzelf als de mens die hij is.
0 reacties