Ieder jaar leveren de nieuwe zorgethici van de master Zorgethiek en Beleid zorgethische onderzoeken af, die een goede indruk geven van de master en een groter publiek verdienen. Thesis met een 8 of hoger worden op de Wall of Fame geplaatst. In deze serie laten we de onderzoeker meer vertellen over hun onderzoek.
Mijn naam is Anniek Dortmans. Ik ben 31 jaar oud en woon in Utrecht. Afgelopen oktober mocht ik mijn masterdiploma Zorgethiek en Beleid in ontvangst nemen, waarna ik me heb aangesloten bij de redactie van Zorgethiek.nu. Ook werk ik ondertussen ruim negen jaar als psychiatrisch verpleegkundige op een gesloten kliniek.
Het onderwerp van mijn thesis is: hoge ouderdom van Minderbroeders Franciscanen. Het fenomeen voltooid leven exploreerde docent zorgethiek Els van Wijngaarden al middels focusgroepen binnen Franciscaanse gelederen in Nederland. Hieruit vloeide voor masterstudenten de mogelijkheid voort om uitgebreider zorgethisch onderzoek te doen naar thematiek rondom het levenseinde binnen deze gelederen. Dit sprak mij aan.
Ten eerste vanwege de existentiële dimensie van dit thema, en hoe dit ‘het dagelijkse’ kan beïnvloeden. Wat gebeurt er met mensen wanneer zij moeten dealen met onontkoombare grenzen in en van het leven? Deze vraag is mij niet onbekend in mijn vak als psychiatrisch verpleegkundige.
Ten tweede sprak het onderwerp mij aan vanwege de spirituele context van het onderzoek. Een context waar ik gewoonlijk al geïnteresseerd in ben. De ‘extra’ betekenislaag die het voor mensen kan geven aan hun levens. Hoe dit er bij een ieder weer anders uit kan zien, intrigeert me.
In zorgethiek zijn ‘relationaliteit’ en ‘betekenisgeving’ belangrijke critical insights. Anders dan het hedendaagse autonome mensbeeld doet vermoeden, zijn mensen onlosmakelijk met elkaar en hun omgeving verbonden; zij zijn kwetsbaar in onderlinge afhankelijkheid van zorg. Dit is niet alleen een functionele kwestie, in de zin van hoe zorg in een specifieke situatie zou moeten worden ingericht. Het raakt mensen namelijk in hun gehele existentie.
De specifieke wijze van leven van Minderbroeders Franciscanen, in broederschap en als broeders van ‘de minderen’, ten dienste van God en behoeftige medemensen((Minderbroeders Franciscanen. (z.j.c).)), maakt dat onderzoek doen naar hoge ouderdom van deze broeders in Nederland een interessante kijk kan geven op ‘relationaliteit’ en ‘betekenisgeving’. Bovendien is het merendeel van de Minderbroeders in Nederland nu op hogere leeftijd.
Steeds minder jonge broeders sluiten zich aan bij de orde, waardoor het broederschap ‘verouderd’. Zo kan onderzoek doen naar hoge ouderdom van Minderbroeders Franciscanen ook ‘als bijvangst’ iets zeggen over het minder worden van religieuze structuren binnen onze maatschappij.
Het onderzoek betrof een fenomenologisch onderzoek, waarbij ik het fenomeen ‘hoge ouderdom van Minderbroeders Franciscanen’ onderzocht. Medestudente Thessa Thölking onderzocht het fenomeen ‘ouderdom van vitale Minderbroeders Franciscanen’. Een tweeluik dus.
Het fenomenologisch onderzoek heb ik verricht middels The Reflective Lifeworld Approach (RLA)((Van der Meide, H. (2014). Data-analyse volgens de fenomenologische reflectieve leefwereldbenadering. Kwalon, 19(2014), p. 68-73.)). Dit betekent dat ik geprobeerd heb om de leefwereld van de onderzochte Minderbroeders te ‘vangen’ door concrete, dagelijkse ervaringen met betrekking tot het fenomeen ‘hoge ouderdom’ te verzamelen.
Hiervoor interviewde ik zes broeders van tachtig plus. Het betroffen diepte-interviews met een open en ‘volgend’ karakter. Omdat het een zorgethisch onderzoek betrof, heb ik er in dit geval voor gekozen om in de interviews de thematiek van ‘relationaliteit’ en ‘betekenisgeving’ aan te stippen. Over deze twee critical insights heb ik van tevoren een zorgethisch theoretisch kader geschreven.
Omdat het een zorgethisch onderzoek betrof, heb ik er in dit geval voor gekozen om in de interviews de thematiek van ‘relationaliteit’ en ‘betekenisgeving’ aan te stippen. Over deze twee critical insights heb ik van tevoren een zorgethisch theoretisch kader geschreven.
Alle ervaringen van de zes geïnterviewde Minderbroeders Franciscanen heb ik vervolgens ‘op een hoop’ gelegd. Op gestructureerde wijze, bewegend tussen het fenomeen als geheel en de individuele ervaringen als deeltjes, heb ik hier een essentie uit gefilterd. Deze bevindingen heb ik in al haar complexiteit getracht te beschrijven, waarna ik deze bevindingen in dialoog heb laten gaan met het eerder beschreven zorgethisch theoretisch kader over ‘relationaliteit’ en ‘betekenisgeving’.
De essentie van de geleefde ervaring van het fenomeen ‘hoge ouderdom van Minderbroeders Franciscanen’ betrof:
“Een confrontatie met onontkoombare eindigheid, hand in hand met de aanwezigheid van een onstuimige geest, groeiend in een fundament van broederschap, overstegen door een al dan niet bewust bruggen bouwen tussen verleden, heden en toekomst, met door het leven heen bewegend een belichaamde relatie tot God.”
Eén van de meest verrassende bevindingen voor mij was dat er naast te verwachten ervaringen van verlies, confrontatie en achteruitgang, samengevat met de term ‘onontkoombare eindigheid’, ook duidelijke ervaringen van een innerlijke drive, toekomstgerichtheid, jonge energie en een ‘recalcitrant randje’ naar voren kwamen bij de oude broeders. Deze ervaringen heb ik gevangen in de term ‘een onstuimige geest’.
Het bestaan van beide bewegingen in de context van broederschap als fundament, en een belichaamde relatie tot God, maakt dat zorg in de context van hoge ouderdom een gelaagde betekenis krijgt. Met zorg als existentieel betekenisvolle verbinding, waarbij duidelijk wordt wat voor eenieder op het spel staat, had ik al kennis genomen via het werk van zorgethicus Leget (2013)((Leget, C. (2013). Zorg om betekenis [oratie]. Amsterdam: Uitgeverij SWP.)). Bij deze verbinding kunnen verschillende partijen betrokken zijn: zorgvrager, diens betrokkenen, zorgdrager en maatschappij als geheel.
Interessant is dat de particuliere ervaringen van de onderzochte broeders laten zien dat zij vaak al deze partijen tegelijkertijd lijken te vertegenwoordigen. Zo verleent een broeder mantelzorg aan een zieke medebroeder, terwijl hij in deze mantelzorg ook geconfronteerd wordt met eigen gebreken. Tegelijkertijd legt hij zijn bijzondere werkervaringen als broeder op schrift vast opdat deze niet verloren gaan, en wordt hij door deze narratieve overdracht een ‘zorgdrager van de maatschappij’.
De spirituele context waarin de broeders leven, biedt ook een interessant perspectief. Zo zouden God en Franciscaanse waarden, die zich manifesteren in geleefde ervaringen van de broeders, ook als ‘zorgpartij’ of ‘belangrijke betrokkene’ gezien kunnen worden. Dit sluit aan bij de radicaal relationele vorm van autonomie waar Van Nistelrooij, Visse, Spekkink & de Lange (2017)((Van Nistelrooij, I., Visse, M., Spekkink, A. & de Lange, J. (2017). How shared is shared decision-making? A care-ethical view on the role of partner and family. Med Ethics, 28(X), p. 637-644.)) over schrijven in How shared is shared decision-making?
Hierover weid ik meer uit in mijn scriptieverslag.
Zorgethica, Psychiatrisch Verpleegkundige & Mindfulnesstrainer
LinkedIn
Afbeelding: Nelleke Dortmans
0 reacties