In principe ben ik mooi op tijd maar bij de ingang van de kliniek krijg ik bij het controlepoortje een rood lampje. Ik moet door de toegangscontrole. Tas, jas en laarzen in een bak door de scan. Mijn BH blijft piepen maar dat wordt mij vergeven.
Iets verlaat loop ik naar de kamer van de bedrijfsarts. Ik klop aan en als ik niets terug hoor kijk ik om het hoekje. Daar zie ik een collega zitten die in gesprek is met de bedrijfsarts. De arts vraagt of ik even wil wachten op het bankje.
Daar zit ik vervolgens wat ongemakkelijk in de drukke ‘wandelgang’ van mijn werk. Heel bewust ben ik mij dapper aan het houden en dat lukt aardig totdat een voorbij wandelende lieve collega mij omhelst; ‘Gecondoleerd ‘, zegt ze. Middenin die gang waar ‘iedereen’ langsloopt moet ik ineens een beetje huilen. Dan gaat de deur van de arts open.
Dit wilde ik dus echt voorkomen maar mijn gesprek begint met tranen. Hij heeft een laptop voor zich staan en checkt de gegevens. Functie, uren in dienst, woonplaats. Daarna noemt hij de ziekte en het overlijden van mijn man en mijn eigen ziekte. Ik ben een dossier geworden.
Ook in ons gesprek, net zoals ik zelf deed, komt een collega om de deur checken of zij aan de beurt is. De afspraken zijn strak na elkaar gepland begrijp ik. De bedrijfsarts en ik spreken over het gebrek aan een wachtkamer. Ik zeg dat het niet alleen vervelend is dat collega’s elkaar onbedoeld storen, maar op de gang wachten op het ‘stigmabankje’ is ook geen plezier. Iedereen weet dat het bankje bij de bedrijfsarts voor de deur staat.
De bedrijfsarts is verbaasd om te horen dat ik af en toe werk. Hij vindt het heel snel.
Terwijl ik uitleg dat werk voor mij ook zingeving is, en het voor mij niet goed is om alsmaar thuis te zitten en te bedenken hoe erg het allemaal is komt mijn ‘geldbaas’ binnen. Dit hadden we zo afgesproken, ik mag hem graag. De bedrijfsarts zegt ‘we zijn bezig met de probleemanalyse’, en hij typt hardop denkend in ‘mevrouw heeft net een zeer ingrijpende levensgebeurtenis achter de rug en wordt behandeld voor een ernstige ziekte’. De arts zegt tegen mijn baas: ‘volgens mij moet je haar wat afremmen in het werk’. Daar harrewarren we nog wat over en dan sta ik weer op de gang, nu samen met mijn (geld)baas.
Terwijl we nog wat praten komt mijn ‘inhoudelijke’ baas langslopen. Hem mag ik ook heel graag. Ik zeg tegen hem: ‘Ik ben nu officieel een probleemgeval’. Hij zegt: ‘Voor mij ben je gewoon Swanny.’
We praten nog wat met z’n drieën en dan ga ik weer naar huis, waar het erg stil is.
Alleen thuis herkauw ik de ochtend in mijn hoofd. Het was goed om bij de bedrijfsarts geweest te zijn. Om alleen te moeten bedenken hoe ‘mijn re-integratie’ eruit moet zien is lastig, ik heb er geen ervaring mee. Maar ik merk dat de bedrijfsarts en mijn baas ook nog niet eerder met ‘een casus als de mijne’ te maken hebben gehad. Zo is het soms. Maar zelfs nu ik zo diep zit merk ik dat ik nog wat analyseer. Zo besprak ik met zowel mijn baas als de bedrijfsarts dat de locatie erg ongelukkig is omdat privacy en daarmee veiligheid in het geding zijn. Het blijkt dat ze al een andere plek overwegen.
Ik switch in mijn ‘zijn’ wat op en neer tussen probleemgeval en professional merk ik. En denk weer aan de opmerking van mijn inhoudelijke baas die ik op de gang tegenkwam: ‘voor mij ben je gewoon Swanny’. Wie dat dan ook moge zijn, het mag er zijn. Dat doet mij toch goed.
Swanny Kremer
2 reacties
Swanny
Wat een mooie quote, Nicole. Klopt, vallen, opstaan, maar ook kruipen 😉 is aan de orde van de dag (geweest). Blijven liggen is geen optie zolang er nog een beetje ruimte voor beweging is. En dat niet toegeven aan verdriet, angst, ziekzijn niet altijd meevalt meen ik ook in jouw woorden te horen. En ja, voor jou ook alle goeds!
Nicole Erens
‘Oordeel me niet naar mijn uiterlijke succes, maar naar de keren dat ik ben gevallen en weer opgestaan’. Quote van Nelson Mandela die ik een beetje aangepast heb.
Dat is wat we doen hé Swanny. Dankjewel voor je openhartige column en ik wens je alle liefde toe!