4 – 5 minuten

0 reacties

In het boek en theatervoorstelling Sprakeloos doet Tom Lanoye verslag van het ziekteproces van zijn moeder die na een beroerte niet meer tot spreken in staat is. De schrijver plaatst vraagtekens bij de huidige medische wetenschap en omschrijft verpleegkundigen als ware helden. Bovenal is het boek een eerbetoon aan zijn inmiddels overleden moeder.  

‘Laat dat oud menske gaan.’ Uit de brabbeltaal van zijn moeder ontwart de Vlaamse schrijver Tom Lanoye duidelijk deze woorden. Hij ziet zelfs dat ze haar magere schouders probeert op te halen. ‘Kan geen kwaad. Laat maar gaan.’ Moeder Josée (spreek uit: Djozee) heeft een beroerte gehad, waardoor ze haar spraak verloren is. Voor haar zoon is het een gotspe dat uitgerekend haar dit noodlot treft.

Zij, die zo rijk aan taal was. Zij, die nooit tot zwijgen was te brengen, behalve bij de dood van haar kind. Zij, de amateuractrice, de drama queen die anderen deed verstommen. Die dwingeland ligt nu vastgebonden op de intensive care, ‘een brallend onvermogen’ die alleen nog ‘een beetje’ zegt en heel duidelijk: ‘laat maar gaan’… ‘We hebben haar pas twee jaar later laten gaan’, schrijft de zoon. In de theatervoorstelling naar aanleiding van zijn boek Sprakeloos laat hij een lange, indrukwekkende stilte vallen na deze constatering.

tom lanoye

Tom Lanoye

Aan het einde vraagt hij zich af of het niet twee jaar te laat is geweest. Lanoye verlangt naar de Dood van de Middeleeuwen: als de tijd daar was om te gaan, dan mocht je gaan. Nu gaf het verzet van de familie tegen een sonde rechtstreeks in haar maag het laatste zetje. Ze kon met die sonde nog maanden mee, werd de familie verzekerd. Lanoye stelt echter dat hij en zijn familie haar het meeste respect toonden toen ze haar eindelijk lieten gaan.

Zowel in het boek als in de voorstelling doet Lanoye verslag van het twee jaar durende ziekteproces van zijn moeder. Daarnaast komt ze tot leven in de beschrijvingen over haar, haar man Roger en haar vijf kinderen met als decor hun slagerij in het dorp Sint-Niklaas. Overige familieleden en een ratjetoe aan buurtbewoners als dikke Liza, Zot Lucienneke, maken de schets van haar leven compleet. Hoewel deze verhalen met smaak zijn opgeschreven en op het toneel in sappig Vlaams worden verteld, pakken ze je niet bij de strot. Herinneringen ophalen is vaak alleen leuk met mensen die deze persoon daadwerkelijk hebben gekend.

De uitweidingen ten spijt maakt de auteur het ruimschoots goed met zijn zoeken naar een taal om het ontluisterende proces van zijn moeder te beschrijven.  Daarin voelt hij zich machteloos en verloren, want hoe moet hij in godsnaam dit ‘brallend onvermogen’ op papier krijgen. Het doet hem pijn om die taal van zijn moeder te moeten horen. Hij zoekt synoniemen voor ‘die schandvlek, die doem, die kras op mijn trommelvlies en op mijn ziel’, variërend van niets-taal tot antitaal en nultaal tot rottaal.

Op het moment dat er een sprankje hoop is op licht herstel volgt er een tweede beroerte waarop er nog meer volgen. Alles lijkt te verdwijnen. Niet alleen de spraak, maar ook de taal van het gebaar en de mimiek ontvallen haar. ‘Je kunt niet blijven verliezen. Op een bepaald moment is alles weg,’ constateert de zoon. Hij blijft echter praten, want ‘alles is beter dan dit hemeltergend zwijgen dat mijn ziel opvreet.’ Dus wast hij zijn moeder en vertelt haar dat hij de luiers in de vuilnisbak zal gooien … en dat ze stil moeten zitten en of ze hem begrijpt? … En of ze haar andere been wil optillen, alsjeblieft … Wat hij ook doet, zegt of vraagt … De taal van zijn moeder komt niet meer terug.   

Een artikel van


0 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *