Alistair Niemeijer en Michael Kolen over schelden. Het doet niet alleen wel pijn, het marginaliseert en het kan ook een uiting van pijn zijn.
‘Sticks and stones will break my bones but words will never hurt me’
Bovenstaand bekend kinderversje werd wel eens door mijn Engelse grootmoeder gereciteerd wanneer ik het slachtoffer was geweest van een scheldpartij. Het kinderversje is vooral troostend bedoeld, maar heeft ook als morele boodschap dat ‘schelden geen pijn doet’, dus bewaar vooral de rust en sla niet (verbaal of fysiek) terug. Nu heeft elke cultuur zijn idiosyncratische scheldwoorden- waarbij het opvalt dat in Nederland met name ziektes, aandoeningen en genitaliën als scheldwoorden worden gebruikt. Tegelijkertijd rijst de vraag, wanneer is het gebruik van een bepaald woord beledigend, zeker als het ook aan iets anders refereert?
Zo is er bijvoorbeeld de schrijfster Thecla Rondhuis die de ontstane ophef over de term ‘mongool’ in haar autobiografische boek getiteld ‘De mongool, de moeder en de filosoof’ niet begrijpt. Sterker, zij noemt het ‘beestje graag bij de naam’ en vindt de ophef zelfs ‘teleurstellend’. Haar belangrijkste argument: we moeten ‘het’ niet mooier maken dan het is. Nu valt er wat voor te zeggen om niet alles met de mantel der liefde te bedekken, tenslotte: the road to hell is paved with good intentions. Maar moet het dan lelijker?
Het woord ‘mongool’ komt natuurlijk niet uit de lucht vallen, mongoloïde idiotie was de medische term waarmee vroeger mensen met het syndroom van Down aangeduid werden. Waar Rondhuis aan voorbij gaat is dat de context waarin het woord gebruikt wordt tegenwoordig veranderd is. Het is inmiddels een populair scheldwoord, met name onder jongeren. In zo’n geval spreek je van pejorisatie: een woord krijgt na verloop van tijd een negatieve betekenis. Een bekend voorbeeld is het woord ‘wijf’. Taal verandert en de beleving van taal verandert mee. Zo is er recent een opinieartikel in de Volkskrant verschenen getiteld: ‘De Kunstsector is eerder het mongoloïde broertje van de cultuursector’; waarbij ‘mongoloïde’ als metafoor wordt gebruikt om aan te geven dat het slecht is gesteld met de kunstsector.
Susan Sontag was een van de eersten om te wijzen op het gebruik van misleidende metaforen van ziekte die als gevolg hebben dat ze patiënten (en cliënten) dehumaniseren, stigmatiseren en zelfs uitsluiten. Denk bijvoorbeeld aan uitdrukkingen als de ‘oorlog tegen Aids’ of ‘tsunami van dementie’ die ons te wachten staat. Sontag dwingt ons kritisch na te denken over vooroordelen en metaforen in relatie tot ziekte en aandoeningen en de sociale gevolgen hiervan. Door dergelijke terminologie als ‘mongool’ stelselmatig te hanteren maak je bepaalde bevolkingsgroepen niet alleen ondergeschikt; als gevolg van de stelselmatigheid wordt deze marginalisering ook collectief geïnternaliseerd- volgens de intellectueel en vrijheidsstrijder Frantz Fanon heet dit ‘gekoloniseerd worden door taal’.
Toch heerst er in Nederland een merkwaardige tendens om het gebruik van gevoelige termen, scheldwoorden en of beledigingen in de media te vergoelijken of zelfs te propageren onder de vlag van vrijheid van meningsuiting- ‘het beestje bij de naam willen noemen’. De columnist Bas Heijne verwoordde het treffend: ’In Nederland hebben we de oplossing gevonden voor racisme en uitsluiting: we hebben het beledigen gedemocratiseerd’. In het geval van Rondhuis lijkt het erg veel op wat de filosoof Bernard Williams ‘the fetish of assertion’ noemt: stellig en nietsontziend uitdragen wat je vindt, met als doel de andere spreker(s) te betomen. Iemand uitschelden heeft daar ook veel weg van. Misschien kunnen we toch iets leren van de ietwat oubollige morele boodschap van het Engelse kinderversje. Niet dat schelden geen pijn doet- maar om niet gelijk verbaal terug slaan en wat minder stellig te zijn met zijn allen.
Alistair Niemeijer
“Ik ben toch zeker geen mongool?”
Het woord ‘mongool’ dat Alistair Niemeijer als voorbeeld in zijn kwestie aanhaalt, riep bij mij een herinnering op aan een nieuwbouwproject voor jongeren met een lichte verstandelijke beperking dat ik enige tijd geleden mocht bezoeken. Jongeren waar je aan de ‘buitenkant’ niet aan ziet dat ze een handicap hebben, maar die het vanwege allerlei vaak sociaal psychologische redenen gecombineerd met een ‘ietwat beperkt inzicht’, in onze complexe samenleving net niet redden. Het nieuwbouwproject was gerealiseerd op een instellingsterrein dat tot dan toe voornamelijk werd bewoond door oudere mannen met het syndroom van Down.
De jongeren betitelden de oorspronkelijke bewoners steevast als ‘mongolen’ en noemden hun nieuwe woonplek onderling: ‘Mongolen Centrum, gevolgd door de plaats waar deze instelling was gevestigd en de toevoeging …Bajes.’ Dat laatste was gebaseerd op allerlei geboden en verboden waar deze jongeren aan moesten voldoen en het permanente camera toezicht gecombineerd met de laatste domotica snufjes die de jongeren tot ’s nachts in hun bed volgden’. ‘Inluisteren’ heet dat in vakjargon. Over taal gesproken! Maar ja, deze jongeren heten natuurlijk ook geen Merkel of Rutte.
“Ik ben toch zeker geen mongool?”, was ook een veelgehoorde uitspraak van deze jongeren. De begeleiding van deze groep was uiteindelijk van mening dat dit taalgebruik niet langer gepast was omdat het beledigend en vernederend was voor de genoemde oudere medebewoners op het terrein. Er werd hierover met de jongeren een ‘goed gesprek’ gevoerd. De uitkomst? Het kwam tot een compromis waarbij de jongeren beloofden niet langer het woord ‘mongool’ te gebruiken, maar voortaan te spreken over ‘de mannetjes’ als ze het over hun oudere medebewoners hadden. Blijkbaar werd dit zelfgekozen alternatief door alle partijen als minder problematisch gezien. Als er al sprake was van ‘beledigen, vernederen of intimideren’, want opvallend genoeg bleken veel van de licht verstandelijk beperkte jongeren over een bijzonder talent te beschikken om met hun oudere medebewoners om te gaan. Sommigen van hen werden zelfs als een soort van ‘assistent-begeleider’ ingezet. Had het schelden hier dan misschien een andere betekenis?
De schrijver en taalkundige Steven Pinker onderscheidt in zijn boek ‘The seven words you can’t say on television’ (2008) vijf categorieën van scheldfuncties: dyfemistisch schelden (grof taalgebruik voor dagelijkse objecten en activiteiten), beledigend schelden (uitschelden), idiomatisch schelden (obscene woorden voor andere doeleinden), empatisch schelden (spraak extra kracht bij zetten om sociale harmonie te creëren) en kathartisch schelden (stoom afblazen bij pijn of schrik).
Schelden doet dus blijkbaar niet alleen pijn, schelden is ook pijn. Schelden als uiting van frustratie, gevoelens van machteloosheid omdat je misschien wel jong bent en van alles wilt, maar vanwege het ene etiketje dat de samenleving je heeft opgeplakt ineens nergens meer bij hoort. “Ik ben geen mongool, maar wie of wat ben ik, dan wel? Blijkbaar ben ik in de ogen van de samenleving ‘niet normaal’ anders zat ik hier niet. ” Ik denk dat de begeleiders van deze jongeren in het door henzelf gearrangeerde gesprek die pijn hebben gevoeld en erkend en daarmee uiteindelijk intuïtief in de geest van de grootmoeder van Alistair hebben gehandeld.
Michael Kolen
0 reacties