‘Zal ik je helpen?’, vraagt mijn dochter als ze mij ziet prutsen met mijn armbandjes. ‘Graag’, zeg ik, ‘ze gaan niet allemaal even makkelijk af’. We staan bij het kookeiland als zij de rest van de armbandjes één voor één af doet. Ze vallen als opgerolde slangetjes in het emaillen bakje. ‘Die ga ik erven’, zegt ze. ‘Dan moet je ze van mijn “dode lijk” afhalen’, zeg ik, terwijl ik denk dat ik ze beter aan haar kan geven met de ‘warme hand’. ‘Is dat niet wat dubbelop?’, vraagt ze terwijl ze verder prutst aan de sluitinkjes. ‘Ja’, zeg ik knikkend, ‘maar ook wel een soort van extra duidelijk’. Ze trekt haar wenkbrauwen op en zegt: ‘Doe niet zo filosofisch.’
‘Hoeveel zijn het er?’, vraagt ze. ‘We zitten nu op 22’, zeg ik, ‘het zullen er zo’n 40 zijn. Leuk dat jij ze na mijn dood gaat dragen’, vervolg ik met een kleine brok in mijn keel. ‘Het wordt dan een soort traditie’. ‘Die traditie houdt bij mij op’, zegt ze, ‘ik wil geen kinderen’. ‘Helemaal prima’ zeg ik, ‘kinderen zijn toch alleen maar een ballast. En duuuurr’, eindig ik met een knipoog.
Al mijn sieraden moeten af. Op de vooravond van de scan waarop we gaan zien hoe de kanker zich heeft gedragen raken we in gesprek over de dood.
De dood lijkt nog ver weg, ook al heb ik kanker, maar juist nu is het goed om erover te praten. We hebben het over het afscheid van haar vader: groots, meeslepend, met een band en een fotopresentatie, al zijn gekke schoenen op het podium en veel sprekers. Ze heeft daar zelf ook iets verteld over haar vader, hoe ze hem zou missen bij het tikkertje doen op het schoolplein.
‘Hoe wil jij het?’, vraagt ze. ‘Ik heb erover nagedacht’, zeg ik. ‘Voor wie is het afscheid? Voor mij of voor de mensen die achterblijven?’ Ik zie haar even denken. ‘Voor de mensen die achterblijven’, zegt zij, ‘jij krijgt er toch niets meer van mee.’ Ik knik en zeg: ‘Dan moet het voor hen goed zijn.’
Ze is nog steeds bezig met de ontmanteling van mijn arm. ‘We zitten nu op 30’, zegt ze. ‘Houd je ze ook om bij het douchen?’ Ik moet lachen en zeg; ‘Jazeker, anders is het ook geen doen.’ Ze vervolgt daarna en zegt: ‘Maar wat wil jij?’ Ik kijk haar even vluchtig aan en zeg: ‘Cremeren, en geen begrafenismuziek. Doe maar Bowie.’ ‘Gatver’, zegt ze. ‘Niet die kutmuziek’. We lachen samen terwijl het laatste armbandje af gaat.
‘Nou, voorlopig ga ik uit van nog jaren doorleven hoor’, zeg ik. Ze knikt. ‘Zo’n scan maakt mij zenuwachtig’, zeg ik eerlijk terwijl ik haar in de ogen kijk. ‘Je hoopt dat het meevalt en dat ze geen onverwachte ellende vinden. Maar in principe verloopt mijn ziekte als verwacht, volgens “het boekje”.’ Ze knikt. Als al mijn sieraden in het bakje liggen zegt ze: ‘Dan moet ik morgen zeker ook helpen om ze weer om te doen?’ Ik knik en moet lachen. ‘Wat een gedoe hè?’, zeg ik. ‘Kopje thee?’
Ik vind het niet makkelijk, praten met mijn dochter van 14 over mijn dood. Maar het is er en het mag er zijn.
En naast de dood praten we ook over het leven.
Want ‘hier en nu’: ik leef!
Swanny Kremer
4 reacties
Marieke van den Heuvel
Wat een prachtig, moedig, openhartig, kwetsbaar gesprek en moment met je dochter heb je geschreven!
Je schrijft mooi en invoelbaar in prettig Nederlands, dank dat wij mogen meelezen.
En sterkte met het ondergaan van de onzekerheid en het herkennen van die mooie momenten met je dochter.
Frances Swets
Ik hoop intens dat je armbandjes nog heel lang jouw pols sieren. Rouw is soms zo rauw, maar ook op momenten wel weer verrijkend
kristien Stas
wat mooi om dit te bespreken met je dochter! Het geeft haar en jou veel ‘leven’ mee waarbij de dood ook een stap is.
Swanny
Dank je wel Kristien. Niet makkelijk om te doen, daar wordt de optie ‘dood’ wel heel echt door, maar ben wel blij dat we het gedaan hebben. Swanny