Station Beilen. 6.45 uur. Twee jonge mensen stappen in. Ze zetten hun gesprek voort en nog wat doezelig luister ik mee.
‘Moet jij ook onderkanten doen?’ Mijn aandacht is gevangen. Ze lopen alle twee stage in de bejaardenzorg. Het meisje ‘moet onderkanten doen’, en de jongen ‘gelukkig niet’. Het meisje vindt dat niet eerlijk: waarom zij wel en hij niet? De jongen vindt ook dat ze moet weigeren. Het meisje vertelt dat ze ook heus niet alles doet. Laatst had een oude demente vrouw erg gestonken. Toen ze haar onderkant moest doen bleek de onderbroek van deze dame vol poep te zitten. Het meisje zei letterlijk: ‘Daar begin ik niet aan. Ik heb de broek gewoon weer omhoog getrokken’.
Onderhand is het ongeveer 6.50 uur en ik kom mijzelf tegen. Ben ik getuige van een griezelig gesprek? Moet ik ingrijpen? En zo ja, hoe? Moet ik zeggen dat ze zo niet behoren te spreken over, laat staan zo om behoren te gaan, met onze kwetsbare medemensen? Dat je met zo’n houding niet in de zorg thuishoort? Om 7.03 stappen ze uit, op weg naar hun stage, en ik heb niets gezegd.
’s Avonds eet ik bij een vriendin: ‘Je had moeten zeggen ‘Wat nu als het jouw oma was die daar lag?’ ‘Wat zou jij ervan vinden als iemand jouw oma de poepbroek weer aantrok?’’ Die vriendin denkt (en uit zich) snel. Ik raak er steeds meer van overtuigd dat ik iets had moeten doen en baal van mijzelf. Mijn gedachten malen door en wat onzeker keer ik richting huis.
Wat mag ik verwachten van zorgverleners? Misschien is mijn gedachtenframe wel niet goed en moet ik reframen? Als ik dat doe kom ik op een andere duiding. Deze twee jonge mensen waren in gesprek over de zorg die zij leveren, en exploreren en onderzoeken hoort bij het proces van professionalisering. En werken in de zorg vraagt telkens die momenten van bezinning, reflectie, en geploeter hoort daarbij. Sterker nog, ploeteren is belangrijk voor het proces.
Ik probeer bijvoorbeeld de omgang met elkaar op mijn werk steeds dialogischer te maken, en ja, ik was getuige van een dialoog tussen deze jonge zorgverleners. Was het gesprekje in de trein een morele vraag die zich van binnenuit bij de toekomstige zorgprofessional aandiende? Ploeterde zij met de vragen: ‘Waar sta ik voor? Wat beweegt mij?’ En meer toegepast: ‘Had ik die oude dame wel weer in haar poepbroek behoren te hijsen?’
Dat ze deze dame niet in haar poepbroek had mogen laten zitten staat voor mij als een paal boven water. Maar wat had ìk moeten doen? Ook na mijn eigen nadenkgeploeter is het moeilijk om te zeggen wat ‘het goede’ is. Er ontbreekt veel informatie, er zijn geen keuzecriteria en er zijn normatieve vragen in het spel. Ik had deze mensen een spiegel voor kunnen houden: ‘Zo kan het niet!’ Ik denk dan wel het goede te doen maar bereik ik ze daar wel mee? En doe ik wel ‘het goede’? Ze zijn zich aan het ontwikkelen en hun exploratieruimte wil ik niet indammen.
In de trein was ik in vertwijfeling en dat ben ik nu nog. Maar één ding weet ik zeker: ik ben er zeker van dat onzekerheid ons verder kan brengen omdat het ons ‘dwingt’ tot bezinning.
0 reacties