In Medisch Contact verschijnt februari 2010 een artikel ((MC, 25/02/2010)) van Carlo Leget, Gert Olthuis, Andries Baart en Frans Vosman, over de discussie van het ‘voltooid leven’. Carlo Leget pleitte in daarvoor al op Radio 1 en het Reformatorisch Dagblad voor goed onderzoek.
“Reportages over ouderen die onder uitzichtloze omstandigheden wachten op de dood, laten niemand onberoerd. Het is echter nog te vroeg om over te gaan tot een publieke regeling, aldus de zorgethici. Het verschijnsel van het ‘voltooide leven’ is daarvoor te complex en het probleem is nog onvoldoende in kaart gebracht. Eerst dienen enkele draden uit dit vraagstuk te worden ontward.”
Het artikel is een reactie op het uitroepen van de ‘week van het voltooide leven’ door de NVVE en de grote publieke steun voor het burgerinitiatief ‘Uit Vrije Wil’. Dat er een probleem is, is wel duidelijk. Maar de vraag is: welk probleem ligt er precies? Aandacht voor het ‘voltooide leven’ is terecht, maar voor een oplossing is het te vroeg. “Er lopen in dit vraagstuk een verschillende draden door elkaar die eerst moeten worden ontward.”
In het artikel gaan de auteurs onder andere in op de positie van de arts. Ze bepleiten dat het vraagstuk niet behoort bij een specifieke discipline, zoals medici, maar juist een interdisciplinaire aanpak vraagt van een probleem dat primair op het terrein van zingeving ligt.
Loes Westra, SCEN-arts reageert ((MC, 26/05/2010)) op dit artikel en gaat daarbij vooral in op de positie van de arts. Zij ziet juist een belangrijke rol voor de artsen, die als direct betrokkenen de procedure en situatie kunnen bewaken en beoordelen. Daarbij moet er juist aandacht zijn voor artsen die met ‘zelfeuthanasie’ worden geconfronteerd, zodat zij adequaat kunnen reageren.
[widget id=”footnotes_widget-2″]
1 reactie
Loes
Hierbij wil ik een reactie geven op het bovenstaande artikel. De auteurs stellen terecht dat bij het recent onder de aandacht gekomen kwestie ‘voltooid leven’ emoties als angst en medelijden het debat gemakkelijk vertroebelen, en dat zeker niet meteen een sprong moet worden gemaakt van persoonlijke emoties naar een publieke regeling. Allereerst is inderdaad gedegen onderzoek aangewezen naar de leefsituatie van ouderen (70+?). Het zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat een dergelijk onderzoek bepaalde hiaten in verzorging/ begeleiding/ dagbesteding van ouderen aan het licht brengt, en hierdoor op zichzelf al een aanzet tot een verbetering van hun leefsituatie kan vormen.
Daarnaast kan het onderzoek bijdragen aan het ontwikkelen van visies op ouderdom, en de betekenis van ziekte en lijden. De auteurs stellen echter ook dat artsen er goed aan doen zich voorlopig niet centraal op te stellen in de discussie rondom deze kwestie die primair zou liggen op het terrein van zingeving. Daar ben ik het niet mee eens, ik denk dat artsen in ieder geval wel een duidelijke rol moeten spelen in dit debat. Ik ben daarom ook blij dat de KNMG na een eerste terughoudende reactie nu toch voor het voorjaar een debat heeft aangekondigd met artsen, juristen en ethici over de rol van artsen bij patienten die ‘klaar met leven zijn’. Immers juist artsen maken levenssituaties mee van ouderen die echt niet meer verder willen leven en die ondanks goede zorg, en aandacht van kinderen, professionals, vrijwilligers, ondanks initiatieven om hen een zinvolle dagbesteding te geven, het besluit nemen om te willen stoppen met dit leven.
Het bij is alle discussie en eventueel beleid dat daaruit volgt zeker belangrijk te voorkomen dat er een procedure kan ontstaan die een sluipweg gaat vormen om de wettelijke toetsingsprocedure horend bij euthanasie te omzeilen (het at in de heg). Dat dat een reeel gevaar is merk ik in mijn praktijk als SCEN arts: in sommige gevallen wordt de hele SCEN procedure (consultatie) door betrokkenen gezien als omslachtig en zinloos, een hindernis die genomen moet worden voor de uitvoering van de laatste wens van de patiet, de euthanasie. Het lijkt of recht om zelf te beschikken zo hoog wordt gewaardeerd dat het een eigen leven gaat leiden, los van de wens het lijden van de patient te verlichten: Het is in Nederland toch goed geregeld, waarom moet er dan zo’n hele procedure volgen voordat de dokter de euthanasie kan uitvoeren?
Alle reden dus om bang te zijn voor de sluipweg met name als die zou gaan bestaan uit een soort checklist die iemand afvinkt, en een drankje dat een niet-medicus kan verstrekken. Artsen moeten als direct betrokkenen dan ook een voorname rol spelen bij de discussie en eventueel beleidsvorming.
Een andere reden voor artsen om zich nadrukkelijk te mengen in de discussie is de volgende. Zoals beschreven in het boek ‘Uitweg van B. Chabot hebben ouderen die willen stoppen met leven nu grofweg twee mogelijkheden (naast minder humane vormen van suicide): ten eerste de mogelijkheid zelf te stoppen met eten en drinken, en ten tweede de mogelijkheid medicijnen te (laten) verzamelen en daarmee zelfeuthanasie plegen. Zoals ook in dit boek beschreven, staan artsen nog vaak onzeker of afwijzend tegenover deze initiatieven, en dit kan ertoe leiden dat zij niet adequate (medicamenteuze) hulp willen verlenen tijdens deze processen van zelfgekozen dood.
Het zou naar mijn mening goed zijn als artsen zich hierover wel een mening vormen in onderlinge discussie en ook kenbaar gaan maken aan patiënten of zij zorg willen/ kunnen leveren in deze situaties zodat de patient tijdig van arts kan veranderen indien nodig. Persoonlijk vind ik bovenstaande methoden in bepaalde situaties geen slechte optie.
Het is de vraag of er een andere procedure / methode nodig is. Het is m.i. juist prettig bij het stoppen met eten en drinken dat een bepaald tijdsverloop is, dat markeert de volharding van de patient in zijn wens en biedt ook de mogelijkheid tot terugkomen op het genomen besluit. Tenzij uit nader onderzoek blijkt dat deze methoden mits goed begeleid met medische zorg toch slecht uitpakken. Het in dit artikel voorgestelde onderzoek naar de leefwereld van ouderen zal zich dan ook moeten uitstrekken tot deze methoden van zelf euthanasie, bijvoorbeeld door interviews met nabestaanden en met artsen en verpleegkundigen die hier ervaring mee hebben, en met mensen die bij wie het mislukt is of die er toch van hebben afgezien.