4 – 5 minuten

0 reacties

De Japanse stamcelonderzoeker Hiro Nakauchi werkt in zijn laboratorium aan het kweken van menselijke organen in varkens. Met zijn werk wil hij bijdragen aan het terugdringen van de wachtlijst voor donororganen. Op de website van de VPRO/Human serie De volmaakte mens, een zoektocht naar de toekomst van onze soort kun je lezen over zijn werk. Iedereen die in de zorg werkt beveel ik die site van harte aan, en ook aan iedereen die niet in de zorg werkt trouwens. Neus er eens rond, kijk de uitzendingen terug, je blijft bij de tijd en de ethische inspiratie ligt er voor het oprapen.

De hamvraag van De volmaakte mens is: Wat doen (bio)technologische ontwikkelingen met de manier waarop we onszelf als mens zien? In het stukje over Hiro Nakauchi bijvoorbeeld spreken ze van organen ‘oogsten’. Niet voor niets werd het woord ‘oogsten’ in het stukje tussen aanhalingstekens gezet. Want menselijke organen zijn natuurlijk geen bloemkolen of peren, evenmin als een lijf van mens of varken een moestuin is. Gebruiken we voor de manier waarop we met donororganen omgaan hetzelfde woord als voor wat we doen met peren en bloemkolen, dan zegt dat al iets over ons mensbeeld. Kijk maar: “…als Nakauchis droom uitkomt, wordt het menselijk lichaam steeds meer een machine waarvan we versleten delen kunnen vervangen”. Zie je, daar heb je het al. Spreek je van oogsten, heb je zo een machine aan je broek. [pullquote]Zolang we een moreel kompas hebben en dat ook gebruiken, hoeven we niet bang te zijn dat het menselijk lichaam een machine wordt[/pullquote]

Maar ik wilde het eigenlijk niet hebben over ons mensbeeld en biotechnologische ontwikkelingen. Ik wilde het hebben over een zin die me in het stukje over Nakauchi nogal trof: “Nakauchi zelf maakt zich voorlopig nog helemaal geen zorgen om de ethische bezwaren, hij wil eerst eens kijken of het überhaupt lukt om geschikte chimeren ((Een wezen dat is opgebouwd uit twee verschillende organismen met verschillend DNA.)) te maken voor orgaandonatie” staat er. Bij zo’n zin blijf ik steken. Want is het niet vreemd, dat een stamcelonderzoeker die zich haast om mens en dier op celniveau aan elkaar te knopen, de voor de hand liggende verbinding van zijn werk met ethiek zo ver voor zich uit schuift? Zo van: eerst de techniek, daarna de ethiek, da’s wel zo makkelijk & efficiënt! Oneens.

Ethiek scheiden van je doen en laten, dat is alleen mogelijk in het geval van machines. Mijn stofzuiger bijvoorbeeld houdt werk en ethiek perfect gescheiden. Hij is ronduit amoreel, wat betekent dat hij gewoon niet aan ethiek doet. Kan ik hem dat kwalijk nemen? Welnee. Mijn stofzuiger heeft namelijk geen vrije wil en geen moreel kompas. Ik daarentegen ben, in tegenstelling tot mijn onvermijdelijk amorele stofzuiger, wel degelijk moreel. Dat is omdat ik een mens ben, wat betekent dat ik een vrije wil heb en ook een moreel kompas. Toegegeven, soms ben ik ook ronduit immoreel. Ook dat is omdat ik een mens ben. Ethici hebben nu eenmaal niet zo heel veel meer verstand van goed en kwaad dan stamcelonderzoekers. Ze hebben het er alleen wat vaker over. Daarom moeten stamcelonderzoekers het denken over de ethische aspecten van hun werk ook niet aan ethici overlaten.

Zou je moreel kompassen ook in varkens kunnen laten groeien? Voor als het moreel kompas bij een mens niet goed meer functioneert en vervangen moet worden? Ik betwijfel het. Het moreel kompas is namelijk een typisch menselijk iets. Toch iets anders dan een hart, een lever of een nier, organen die we in zekere zin met de dieren delen. Zolang we een moreel kompas hebben en dat ook gebruiken, hoeven we niet bang te zijn dat het menselijk lichaam een machine wordt.

Gepubliceerd 28/05/2015 op Rijnstate Blogs

Een artikel van


0 reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *