In de gezondheidszorg en ethiek rondom zwangerschap en geboorte is de aandacht vaak gefocust op het kind: het kind dat gewenst wordt, het kind dat in de baarmoeder groeit en zo gezond mogelijk ter wereld dient te komen, het kind dat mogelijk een beperking heeft, of dat een erfelijk risico loopt. Deze kwesties krijgen terecht aandacht in de zorg; de inspanningen van de meeste wens- of aanstaande ouders en de zorgprofessionals zijn gericht op een gezond kind met een goede start. Minder aandacht krijgen echter de ethische en existentiële kwesties die te maken hebben met de moeder, haar beleving, haar transitie naar moederschap.
Door de focus op het kind lijken we in de zorg en ethiek een onderscheid tussen moeder en kind te maken, alsof ze van elkaar gescheiden zouden kunnen worden. In dit artikel willen we deze tweedeling tussen moeder en kind agenderen: kunnen we moeder en kind eigenlijk wel los van elkaar denken? En zorgt die scheiding tussen moeder en kind niet voor het verdwijnen van de moeder naar de achtergrond zodra het kind meer in zicht komt? We willen laten zien dat moederschap een thema is waarin in opposities wordt gedacht. Dat geldt in politiek en maatschappelijk opzicht, waarin gestreden wordt om rechten van ‘de moeder’ óf rechten van ‘het kind’. Maar het geldt ook in de gezondheidszorg, waarin vragen rondom zwangerschap en bevalling deze tweespalt weerspiegelen. We belichten beide dimensies, de brede maatschappelijke context én de geleefde ervaring van zwangerschap en bevallen, en laten zien dat op deze beide vlakken de dichotome benadering zijn beperkingen kent. We stellen daarna een andere, relationele benadering voor, die moederschap niet benadert als een veld van tweespalt, maar van relationaliteit.
Moederschap is niet louter een persoonlijke ervaring of keuze, maar is altijd ingebed in een maatschappelijke en politieke context. Moederschap is in dit bredere veld een thema van strijd. Politiek, maatschappelijk én ethisch wordt er gestreden om rechten. We zullen enkele van de meest in het oog springende voorbeelden van deze rechtenstrijd rondom moederschap belichten. We beginnen met de maatschappelijke en politieke context en zoomen daarna in op de praktijk van zwangerschap en bevallen. Deze verbinding is volgens ons essentieel: wat er gebeurt in de verloskundige praktijk staat niet los van de bredere politieke context, maar deze wordt daarin weerspiegeld.
De strijd van vrouwen voor hun rechten, zoals het beslissingsrecht over het eigen lichaam, kreeg zijn hoogtepunt in de tweede feministische golf. Daarin werd gestreden om het recht op abortus (‘Baas in eigen buik’), in Nederland en vele andere landen. Fundamenteel stond daar op het spel dat vrouwen, en niet de overheid, het recht hebben op reproductieve keuzevrijheid. Ook protesteerden vrouwen tegen de beeldvorming die moederschap ‘natuurlijk’ maakte, die hen hun rationaliteit ontzegde, en tegen de gelegitimeerde dominantie van de man in huwelijksrelaties. Zij verwierven hun recht om zelf overwegingen en keuzes ten aanzien van hun lichaam en levensdoel te maken. Zij werden burgers, dragers van rechten (zie onder veel meer Gilligan 1982).
De geschiedenis is echter grillig. In veel landen staat dit recht weer (of nog altijd) onder druk. In de VS is met de zwaar bevochten benoeming van Brett Kavanaugh weer een meerderheid aanwezig in het Hooggerechtshof die het beruchte ‘Roe vs Wade-besluit’ uit 1973, de abortuswet, ongedaan kan maken. In Hongarije worden vrouwen beloond, en daarmee onder druk gezet, om meer kinderen te krijgen (premier Orbán beloofde dat zij vanaf de 4e bevalling levenslang zijn vrijgesteld van inkomstenbelasting; NRC 11 februari 2019) in de strijd tegen een ‘gemengde bevolking’. In Oslo gingen duizenden mensen de straat op tegen restricties op toegang tot abortus en in IJsland staat de keuzevrijheid van de vrouw voor abortus na 12 weken ter discussie. In Nederland staat abortus nog altijd in het Wetboek van Strafrecht, ondanks activisme van Wij Vrouwen Eisen in de jaren 1970 en het initiatief in 2017 van o.a. het Clara Wichmann Fonds en Women on Waves om de abortuspil uit het strafrecht te halen.
Ook is er een rechtenstrijd gaande rondom goede obstetrische zorg. Dit recht wordt geschonden waar vrouwen slachtoffer zijn van geweld tijdens de bevalling. Latijns-Amerikaanse vrouwenbewegingen hebben ervoor gezorgd dat er internationaal steeds meer bekend wordt over onrespectvolle of grensoverschrijdende zorg tijdens de baring, bekend onder de noemer ‘obstetric violence’. Intussen zijn veel landen hen gevolgd en laten onderzoeken zien dat ook als vrouwen ogenschijnlijk ‘gezond’ hun bevalling doormaken, er vaak psychische en emotionele schade wordt opgelopen wegens een traumatische bevallingservaring door gebrekkige communicatie met en slechte bejegening door zorgverleners (o.m. OVO-Italy 2017, Reed et al 2017, Thomson & Downe 2008). Het recht op respectful maternity care moet wereldwijd nog steeds worden bevochten (WHO 2015, White Ribbon Alliance 2011).
In landen met goede patiëntenrechten staat goede zorg voor zwangere vrouwen onder druk, omdat cliënten niet altijd volledige en objectieve informatie krijgen. Uitgebreid etnografisch onderzoek in westerse landen heeft bijvoorbeeld aangetoond dat de verwachting dat deskundigen objectieve informatie verstrekken, ongegrond is (Newnham et al 2018). Zij blijken niet vrij te zijn van vooroordeel, hun inschatting van medische risico’s is niet neutraal, en hierdoor wordt de voorlichting aan vrouwen over hun bevalling beïnvloed. Zo is de toename van het aantal ruggenprikken (epiduraal) niet alleen ingegeven door hogere eisen aan pijnbestrijding, maar ook door technocratische waarden en een gefragmenteerd systeem van moeder-en-kindzorg. Het discours over de ruggenprik beïnvloedt niet alleen de manier waarop vrouwen erover worden voorgelicht, maar ook welke keuze ze vervolgens maken (Newnham et al 2018). ⮞
0 reacties