“Everybody is some mother’s child”, zo stelde zorgethica en disability filosofe Eva Feder Kittay. Wat het betekent om moeder te worden in zwangerschap, bevallen, en de eerste maanden van het ouderschap, is echter nog weinig onderzocht. UvH-onderzoeksters Joanna Wojtkowiak en Inge van Nistelrooij waren beiden door deze lacune getriggerd. Waarom zo weinig onderzoek naar dit ‘life-changing event’ vanuit vragen van zingeving en ethiek?, vroegen zij zich af. Ze vroegen succesvol een startsubsidie aan bij het CvB van de UvH, en nu zijn plannen voor een expert seminar in de maak. Zorgethiek.nu vroeg hen om de gedachten die hen inspireerden voor dit onderzoek uiteen te zetten.
Op zowel het vlak van ethiek als dat van zingeving ligt een sterke nadruk op kwesties rondom het levenseinde. Begrijpelijk, want het levenseinde stelt de mens een leven lang voor vragen, zoals ook is af te lezen aan de geschiedenis van de filosofie en ethiek. Euthanasie, voltooid leven, palliatieve zorg, zijn belangrijke onderwerpen die vragen om grondige reflectie. [pullquote]Derde en laatste symposium Concerning Maternity, 7 mei a.s.[/pullquote]
Ook vragen naar zin dringen zich op: wat doet de eindigheid niet alleen van het menselijke leven in algemene zin, maar van jouw persoonlijke leven met je? Filosofen van alle eeuwen zijn met de onvermijdelijke dood bezig geweest. En ook maatschappelijk en cultuurlijk gezien houden we ons ermee bezig. Praktijken worden vormgegeven in een conglomeraat van (gespecialiseerde) professionals, instituties, vrijwilligers, financiers.
De organisatie van zorg én zingeving rondom het levenseinde is georganiseerd op vele manieren en krijgt zoveel mogelijk de aandacht die het verdient. En ook cultuurlijk speelt het een grote rol: het aantal documentaires, films, boeken en necrologieën dat wekelijks het licht ziet is haast niet bij te benen. De rol van het lichaam als ervaringsdimensie voor rouw wordt ook in de literatuur steeds meer erkend (Wojtkowiak, 2017).
Van eenzelfde aandacht voor dat andere uiteinde van het leven: het begin, is geen sprake. Er is wel degelijk onderzoek naar zwangerschap, geboorte en de eerste maanden van zorg voor een pasgeborene, zijn. Maar vaak is dit medisch onderzoek (bijvoorbeeld voorkomen van babysterfte), biotechnologisch onderzoek (prenatale diagnostiek en behandeling), en gericht op het (ongeboren) kind (begeleiding van de jonge ouders, preventie (inenting) en controle).
Deze thema’s bepalen vaak ook het maatschappelijke discours. In de media gaan de discussies over deze belangrijke onderwerpen. Maar onderbelicht blijft de filosofische doordenking van de – wellicht alledaagse, maar niet minder ingrijpende – ervaring dat we allemaal voortkomen uit het lichaam van een vrouw. Wat betekent dit ándere uiteinde van het leven, niet het einde maar het begin?
Hannah Arendt komt de eer toe om zich als eerste te verwonderen over deze lacune en het roer van de filosofie om te wenden naar dit begin, met haar conceptualisering van nataliteit. Haar denken kreeg een brede receptie, met verschillen in de continentale en de Anglo-Amerikaanse uitwerking (zie Marijke Verhoeven, Boreling en beginner, 2003). De filosofische doordenking van dat begrip nataliteit heeft vele vertakkingen gekregen. Essentieel in dit denken is het gegeven dat elke mens ter wereld komt als boreling en daarmee een nieuw begin betekent.[pullquote]‘Everybody is some mother’s child’ ~ Eva Feder Kittay.[/pullquote]
Arendt legt minder nadruk op het andere lichaam dat hierin een cruciale rol speelt: dat van de barende vrouw. Het is echter een fundamentele menselijke ervaring dat elke mens ter wereld komt door het lichaam van een vrouw. Eva Feder Kittay drukte dit uit met haar beroemde uitspraak: ‘Everybody is some mother’s child’.
Wat Arendt liet liggen, werd wel uitgewerkt door feministische denkers vanaf de jaren 1960: de praktijken van moeders waarin zij inzichten ontwikkelden over zichzelf en hun eigen identiteit, over wat goed is om te doen in relatie met anderen, en ook normatieve kennis ten aanzien van wat in praktijken van zorg voor kinderen nastrevenswaardige doelen zijn. Uit deze bronnen komt de zorgethiek mede voort.
De term materniteit wordt gebezigd om de hele periode van zwangerschap, baren en de zorg voor een pasgeborene te duiden. De term stelt uitdrukkelijk de ervaringen van ‘moeder’ centraal. Zo laat de term ‘baren’ in plaats van ‘geboorte’ een verandering in het perspectief zien: baren is een actieve, lichamelijke handeling van de moeder, die zij tevens ondergaat, terwijl geboorte of geboren-worden het gebeuren beschrijft vanuit het perspectief van de geborene. Leven ontstaat in het lichaam van de vrouw. De vraag naar goede zorg aan het begin van het leven sluit anderen (partner, andere betrokkenen) niet uit, maar zwangerschap en geboorte zijn ervaringen die aan het vrouwenlichaam gebonden zijn, evenals borstvoeding. In dit onderzoek wordt daarom het belichaamde ervaringsperspectief van de moeder centraal gesteld, zonder dat de andere perspectieven worden uitgesloten.
Wat de hele periode in existentiële, ethische en ook in deze lichamelijke zin betekent voor de (aanstaande) moeder is de beoogde focus van het nieuwe onderzoek. Twee disciplines van de UvH worden in dit onderzoek verenigd: de expertises op respectievelijk het vlak van zingeving en ritueel van Joanna Wojtkowiak en van zorgethiek van Inge van Nistelrooij komen samen in een beoogd onderzoek naar ‘materniteit’.
Relevante onderzoeksvragen die uit de studies naar ritueel en moederschapspraktijken voortkomen zijn onder meer: hoe wordt materniteit zichtbaar door geritualiseerd gedrag? Welke markeerpunten zijn er in het ontstaan van materniteit? Welke rol speelt de relationele lichamelijkheid tussen moeder en kind bij het creëren van zin? Hier dringen zich ook zorgethische onderzoeksvragen op naar identiteit en relationaliteit, ingegeven door deze nauwste lichamelijkheid. Kwetsbaarheid van het ongeboren en pasgeboren kind dringt zich op (reeds gethematiseerd door Ruddick), maar ook van de moeder, die een afgeleide afhankelijkheid van haar kind heeft (gethematiseerd door Kittay). Wat als een samenleving zo geordend is dat er voor deze ervaringen van relationele identiteit, of voor deze afgeleide afhankelijkheid weinig ruimte is? En als we zorg zien als relationele afstemmingspraktijk, die nooit uniform is, hoe kan daar dan ook maatschappelijk de nodige ruimte voor worden geordend?
Wat Wojtkowiak en Van Nistelrooij voor ogen staat, is het opzetten van een meerjarig onderzoeksproject. Daartoe organiseren zij een expertmeeting, waarvoor zij een groep (inter)nationale experts bijeenbrengen. Doel van de expertmeeting is het gezamenlijk bepalen van een (of meer) goede probleemstelling(en) voor het onderzoeksproject door te leren van reeds gedaan onderzoek en nieuwe relevante onderzoeksvragen te bepalen. Vast staat, dat het onderzoek plaats moet vinden op hun beider onderzoeksvelden: zowel zorgethiek als zingeving. Ook is de keuze gemaakt om zwangerschap en baren als vrouwelijke ervaring centraal te stellen, en de zorg voor de pasgeborene zodanig te onderzoeken dat genderverschillen niet worden toegedekt. Plannen voor de expertmeeting zijn momenteel in de maak; de beoogde meeting vindt in het najaar van 2017 plaats.
Zorgethiek wortelt voor een belangrijk deel in feministisch onderzoek naar ervaringen van vrouwen (en hun partners) met het zorgen voor hun kinderen, het zgn. ‘moederen’ (Chodorov 1978, Ruddick 1980, 1989, zie ook Moederliefde vanzelfsprekend? ).
Uit Carol Gilligan’s werk is vooral het fictieve Heinz-dilemma bekend, maar minder bekend is haar onderzoek onder zwangere vrouwen die abortus overwegen, in de verplichte bedenktijd tussen aanmelding in de abortuskliniek en daadwerkelijke uitvoering van de abortus (zie Van Nistelrooij & Leget, 2016).
Uit deze werken zijn belangrijke inzichten te putten, zoals het relationele mensbeeld dat ten grondslag ligt aan zorgethiek (‘Everybody is some mother’s child’). Dat relationele mensbeeld (door Joan Tronto zelfs ‘relationele ontologie’ genoemd) gaat voorbij aan een simpele voorstelling van ‘ik versus de ander’, of ‘egoïsme versus altruïsme’, waarbij beide personen en diens belangen tegenover elkaar staan (Van Nistelrooij 2015, Van Nistelrooij et al 2017). Het gaat er juist om dat iets wat je doet voor een ander niet meer te scheiden is van wie je zelf bent en wilt zijn. Deze ervaring is vaak (maar zeker niet exclusief, en zeker ook niet altijd) door moeders geuit, als ze hun verbondenheid met het (on)geboren kind verwoorden.
De zorg tijdens en na de zwangerschap is in alle opzichten ook een ongewisse afstemmingspraktijk van unieke en zich voortdurend ontwikkelende personen, én een politiek ingebedde praktijk onder invloed van machtige culturele verwachtingspatronen en verplichtingen. Deze praktijken zijn voedingsbodem voor moraal, omdat het goede niet buiten deze praktijken te bepalen is, maar daarbinnen verschijnt.
En deze praktijken zijn ook zingevingspraktijken, of beter: praktijken waaraan men zin ontleent, waarin men zin ontdekt, en waarbinnen men zin zoekt. Dat deze kant van zin en betekenis onder druk staat, in de tendens om zwangerschap en bevalling te medicaliseren, stond centraal in de probleemstelling van de masterthesis ‘Leven geven betekenis geven’ van Humanistiekstudente Sophie Albers. Zij exploreerde ook de kansen om meer ruimte voor betekenis te maken, door te zoeken naar mogelijkheden voor rituelen en beleving.
Ritueel een zwangerschap en geboorte zijn vanuit cultuur-historisch perspectief sterk aan elkaar gelinkt. In het verleden werd het begin van het leven sterk geritualiseerd. Echter, in de huidige, seculiere Westerse context zijn wij minder bekend en vertrouwd met deze praktijken. Ritueel als theoretisch concept voor het verkennen van zingevingsvragen biedt een nieuwe kijk, omdat hierbij de belichaamde ervaring centraal.
Ritueel wordt gedefinieerd als belichaamde, voorgeschreven handeling (Grimes, 2014) waarin het perspectief verspringt (Lukken, 1999). Om de lichamelijke ervaringen van moeders beter te kunnen duiden kunnen concepten uit deze onderzoeksvelden nieuw licht werpen op zwangerschap en geboorte in de gemedicaliseerde context. Embodiment als een manier hoe wij de wereld ervaren (Csordas, 1999) en performance als het opvoeren van bepaalde culturele denkbeelden staan ook bij zwangerschap en geboorte centraal (Reiger & Dempsey, 2006).
Daarnaast zijn rituelen vaak een sociaal gebeuren: sociale cohesie en relationaliteit worden door ritueel versterkt. Zingeving vanuit een relationeel perspectief is in dit nieuwe onderzoek essentieel, omdat in deze unieke context van het ontstaan van leven en de geboorte van het kind, twee mensen met elkaar versmelten in het lichaam van de vrouw (het kind ontstaat door moeder en vader samen, maar het kind wordt ontvangen in het lichaam van de vrouw). De aanstaande moeder en het ongeboren kind bestaan tijdelijk in een twee-eenheid, welke na de geboorte langzamerhand getransformeerd wordt tot twee individuen.
Hoe deze transformatie plaatsvindt en wanneer er sprake is van twee ‘individuen’ is biologisch wat meer afgebakend (de geboorte), maar ook hier is de scheiding niet meteen duidelijk. Het kind blijft afhankelijk van de moeder of andere zorggever. In geval van borstvoeding wordt het kind door het lichaam van de moeder gevoed.
De psychologische of sociale transformatie naar twee individuen is misschien nog lastiger vast te leggen, omdat moeder en kind emotioneel gehecht zijn. Ritueel markeert deze overgangen en maakt deze zichtbaar. Door middel van het creëren van een symbolische of esthetische afstand naar de ervaring, wordt de transformatie verder in gang gezet (Wojtkowiak, in prog.).
0 reacties