Het moet rond 2004 geweest zijn dat Lut Rubbens contact met mij zocht omdat zij zich met haar collega’s verdiept hadden in mijn boek ‘Ruimte om te sterven’ ((Leget, C.(2003). Ruimte om te sterven. Een weg voor zieken, naasten en zorgverleners. Lannoo: Tielt)) dat een jaar tevoren verschenen was. Zij meenden in het ars moriendi-model dat ik hierin uitwerk een handvat te ontdekken om de existentiële of spirituele kwesties die rond het levenseinde kunnen spelen te ordenen.
Dat handvat bestaat uit vijf thema’s die kunnen helpen om door de bomen het bos te zien, en met elkaar taal te vinden om te spreken over de levensvragen die spelen. De vijf thema’s zijn ook terug te vinden in de hoofdstukken van het boek Het leven en hoe wij er afscheid van nemen van Lut Rubbens. Het mozaïek van de vele verhalen krijgt hierdoor een structuur en ordening. In dit artikel bespreek ik het bijzondere boek van Rubbens.
Vooral omdat het een inkijkje geeft in een stukje van het leven dat voor veel mensen verborgen en onbekend is. Het laatste stukje van een mensenleven, wanneer de dood dichterbij komt, is nauwelijks meer zichtbaar in onze samenleving. Voor een deel is dat ook niet vreemd. Het laatste stukje leven vraagt om een rustige omgeving waarin tijd en aandacht is en ruimte moet kunnen zijn om intieme zaken te bespreken.
Dit boek brengt die bijzondere laatste tijd in een rijk mozaïek van vertellingen voor het voetlicht. Als lezer heb je het voorrecht mee te mogen kijken en luisteren naar indrukwekkende levensmomenten – soms prachtig, soms schrijnend of pijnlijk – die er werkelijk toe doen en ons verbinden met de diepte van het leven.
Er zijn meer boeken die over de thematiek geschreven zijn. Misschien is dit bovenal een bijzonder boek omdat het geschreven is door een bijzonder mens. Lut Rubbens heeft elf jaar lang met terminale patiënten gewerkt op de palliatieve eenheid van de St. Pieters Kliniek in Leuven. Toen ze daarmee begon was ze al een gerijpt mens met veel verpleegkundige en levenservaring.
Ze koos bewust voor dit werk, en zette zich met hart en ziel in om het zo goed mogelijk te doen. Zo goed mogelijk betekent met aandacht voor alle vier de dimensies van de palliatieve zorg: de lichamelijke verzorging, de psychische, de sociale en de existentiële of spirituele zorg. Omdat dit laatste nog in de kinderschoenen stond zo’n tien jaar geleden heeft Lut zich hier extra op toegelegd. En zo kruisten onze paden.
Centraal in het ars moriendi-model staat het begrip ‘innerlijke ruimte’. Het is een metafoor, een beeldspraak voor het innerlijk van mens. In dit boek wordt het in een van de hoofdstukken ook zo geschetst aan de hand van het grondplan van een abdij. Centraal staat daar de binnentuin waarin een mens alles kan samenbrengen om zijn leven tot een afronding te brengen.
In mijn boek gebruik ik het begrip ‘innerlijke ruimte’ nog op een andere manier: namelijk om de toestand van die binnentuin aan te duiden. Een binnentuin kan namelijk overvol en verstikkend zijn of een open oase van ruimte. Dat laatste is heilzaam voor patiënten en naasten, maar ook een vereiste voor zorgverleners die goede palliatieve zorg wille leveren.
Het is wat mij betreft ook het geheim van goede existentiële of spirituele zorg: dat je als medemens in alle openheid en onbevooroordeeld bij een ander mens kan zijn en steeds weer opnieuw op zoek gaat naar wat het voor die ander betekent om afscheid te moeten of mogen nemen van het leven.
Dit boek van Lut Rubbens ademt die sfeer van innerlijke ruimte op iedere bladzijde omdat het is geschreven door een vrouw die deze innerlijke ruimte belichaamt en meeneemt in haar aanwezigheid en zorgwerkzaamheden.
Ik geef één voorbeeld (‘het stevig vastgenomen worden’) dat mij bijzonder getroffen heeft. Het betreft een incident van een man die haar tijdens het verzorgen grensoverschrijdend vasthoudt en knijpt. Ze heeft het verhaal niet verteld aan een collega, omdat – zo schrijft ze – ‘het niet-toelaatbare de overhand zou gehaald hebben in dat verhaal.’ Maar de kracht van Lut is dat zij zich zelf hierdoor niet heeft laten afleiden.
Zeker, indien het gefilmd was geweest vond hier ontegenzeggelijk grensoverschrijdend gedrag van een patiënt jegens een verpleegkundige plaats. Maar wat niet gefilmd kon worden is de betekenis die dit fysieke gebeuren had voor deze stervende man, en waarvan het nog maar de vraag is in hoeverre hij dit zelf doorhad.
Het bijzondere is dat deze verpleegkundige weliswaar voelde dat dit grensoverschrijdend gedrag was, maar tegelijkertijd de innerlijke ruimte had om zich hierdoor niet te laten afleiden, maar voelde dat het hier ging om een wanhopige poging tot menselijk contact van een fundamenteel eenzaam mens die naar liefde en erkenning hunkerde.
Het lukt haar bovendien niet alleen te luisteren naar wat het voor deze stervende man betekent, maar ook jegens zichzelf vraagt zij zich in alle eerlijkheid af wat het met haar doet. Door die innerlijke ruimte kan zij in alle integriteit iets betekenen voor een mens die existentieel lijdt. Ze kan haar eigen menselijkheid delen vanuit een besef dat ze werkelijk kan schenken uit haar eigen goedheid.
Dat is existentiële of spirituele zorg op een hoog niveau, niet zozeer door iets te doen, maar door iets fysieks toe te laten, tijdens het verpleegkundig handelen, vanuit een innerlijke ruimte waar ik stil van word. Daarom is dit een bijzonder boek.
Rubbens, L. (2014). Het leven en hoe wij er afscheid van nemen. Davidsfonds: Leuven
ISBN 978 90 5908 555 8
0 reacties