De vraag naar euthanasie – volgens Desmet vaker uitdrukking van psychisch lijden dan van lichamelijk lijden – vindt soms zijn voeding in de wens niet tot last te zijn. Ook daarop is de reactie van Desmet helemaal zorg-ethisch. Hoewel hij begrijpt dat veel mensen anderen – en dan vooral hun kinderen – niet tot last willen zijn, wijst hij erop dat het tot last zijn tot het leven behoort. We hebben allemaal zorg nodig en we moeten allemaal zorg geven, zouden zorgethici zeggen. Als kind waren we tot last, als partner zijn we tot last. Waarom zou het op het einde van het leven niet meer mogen? Soms zien de patiënten alleen het tot last zijn, terwijl diegenen die die last moeten dragen dat niet alleen met welwillendheid doen, maar ook de positieve kanten van het nog (samen) leven zien en het soms ook zeer zouden betreuren als die last en die vreugden door het einde of het beëindigen van het leven weg zouden vallen. Bovendien verbindt het “tot last zijn” vaak mensen, soms over hinderpalen heen, die ze zelf niet voor mogelijk gehouden hadden. Ook hiervan laat Desmet voorbeelden zien uit zijn praktijk. [pullquote]Het mededogen met wie lijdt, zou de kern moeten zijn van de euthanasiepraktijk.[/pullquote]
Zoals het bij de zorgethiek hoort, heeft Desmet aandacht zowel voor de maatschappelijke dimensie van het euthanasievraagstuk als voor de individuele noden. De toegankelijkheid en vooral de vanzelfsprekendheid van euthanasie dreigt maatschappelijke waarden te verschuiven. Een aantal van die verschuivingen moeten we niet willen, en dat is een goede reden om voorzichtig te zijn met de uitbreiding van de wet. Maar individuen mogen daar niet het slachtoffer van worden. Wie op ondraaglijk lijden reageert met een verwijzing naar de maatschappelijke consequenties van euthanasie(uitbreiding) neemt dat lijden niet ernstig.
Tenslotte is er het gebod niet te verlaten. Het krijgt in Euthanasie: waarom niet? verschillende vormen. Het lijden van de palliatieve patiënt ernstig nemen, tot in zijn uiterste consequenties en ook als het niet (direct) invoelbaar is, is de basis van Desmets benadering van euthanasie. Een euthanasievraag mag er niet toe leiden dat de palliatieve hulpverlener de patiënt in de steek laat. Daarom moeten palliatieve zorg en euthanasie als buren beschouwd worden. Daarom ook begeleidt Desmet de uitvoering van de euthanasie, hoewel hij ze niet zelf uitvoert. Dat de patiënt euthanasie vraagt is een uitdrukking van zijn nood. Wat die nood precies is, is niet met de vraag gegeven en vraagt om exploratie. In die exploratie stelt Desmet zich niet als een objectieve buitenstaander op, anders dan volgens hem SCEN-artsen (en LEIF-artsen?) als opdracht hebben. Hij gaat mee met de patiënt op weg in deze exploratie, als een partner in het zoeken naar de betekenis van de euthanasievraag en om de patiënt te helpen de blik niet te vernauwen tot zichzelf. Hij was, als palliatieve arts, partner van de patiënt en dat blijft hij, niet alleen tot en met het moment van de uitvoering van de euthanasie maar ook in de nazorg voor de familieleden, een voor hem onmisbaar onderdeel van de euthanasiezorg. Zij moeten verder met hun leven, en ze kunnen daarvoor op de ondersteuning van de palliatieve arts rekenen.
pagina 4/5
0 reacties