Zij had het koud. Vooral de handen en voeten, de voeten elke nacht, maar eigenlijk was ze helemaal koud. Ze keek me wat bozig aan en bij navraag bleek ze er nu na jaren schoon genoeg van te hebben. Ze dacht dat er iets met de bloedvaten moest zijn. Systematisch liepen we een aantal dingen langs. Ze rookte niet, ze at goed en bewegen deed ze nog genoeg op haar vijftigste. Ook uit verdere vragen kon ik geen aanwijzingen vinden voor een depressie of een te traag werkende schildklier.
De bloedvaten nakijken dan maar. Ik legde mijn hand op haar voet en zocht zachtjes naar kloppende vaten. Ze verstijfde even bij het eerste huidcontact. Onwillekeurig dwaalde ik af. Wanneer zou deze voet voor het laatst liefdevol gestreeld zijn? Zou ze überhaupt nog gestreeld worden? Haar en haar man kende ik als hardwerkende nuchtere mensen. Zouden ze elkaar nog beminnen? Kreeg ze van hem de warmte die ze wellicht miste? Liet ze zelf wel warmte toe?
‘Voelt u iets,’ vroeg de vrouw opeens en ik realiseerde wat beschaamd mijn overpeinzingen terwijl ik de voet nog aan het betasten was. Voelt ú wel eens wat, was mijn eerste impuls, maar ik hield deze tegenaanval gelukkig voor me. Wel besloot ik deze opwelling niet verloren te laten gaan. Nadat we weer aan tafel zaten meldde ik dat ik geen aanwijzingen had voor een ziekte en dat bloedonderzoek naar de schildklier mogelijk nog een onverwachte uitkomst zou kunnen opleveren. Met empathie vervolgde ik: ‘als u het mij vraagt denk ik dat u wel wat warmte zou kunnen gebruiken.’ Ik keek haar aan en zag hoe mijn poging afketste op een kille blik die mijn kant opkeek. ‘Dat is aan mij niet besteed dokter, uiteindelijk sta je toch weer in de kou,’ zei ze met die bozige stem. ‘U staat dus in de kou!,’ bracht ik als oplossing en plots kwam bij haar een glimlach en zag ik een andere vrouw. Het was even stil en langzaam schoof het gordijn weer dicht. ‘Gelukkig zijn de bloedvaten goed,’ zei ze en nam afscheid.
0 reacties