2 minuten

0 reacties

“Ik ben zo licht in het hoofd dokter. En dat hart gaat zo te keer. Ik weet niet wat er allemaal gebeurt.”
“En nu moet hij over drie dagen weer een onderzoek bij de oncoloog, die wilde toch nog eens verder kijken. We moeten er om tien uur zijn, ik heb een taxibusje besteld, ik heb namelijk geen rijbewijs.”

“Vooral ’s nachts.”
“Zou die uitslag nog lang duren? De buurvrouw moest laatst een week wachten. Dat kan toch niet, zo lang? Zij moest bestraald worden, daar word je behoorlijk ziek van.”

“Zou het angst kunnen zijn?”
“Vroeger was hij een heel andere man. Nu hij is afgevallen komt hij niet meer buiten. Is dat niet slecht dokter, we hebben toch zonlicht nodig? Ik probeer hem nog wel naar buiten te krijgen, maar hij wil niet meer hè.”

“Ach, als ik maar niet verder aftakel ….”
“Hij takelt wel erg af. Zo ken ik hem niet meer. Een jaar geleden kon hij nog alles.”

“ … en als de kanker maar niet is teruggekomen.”
“Hij kan ook niet met die kanker omgaan. Dat is niks voor hem. Hij kwam nooit in een
ziekenhuis.”

Een tenniswedstrijd was het.
Om beurten vroegen ze mijn aandacht en ik liet het maar even gebeuren. Hij was bang voor wat er ging komen en zij was boos om wat er niet meer was.

Met de ruggen naar elkaar keken ze naar hetzelfde gebeuren. Ze hielden vast aan hun eigen spoor en beiden voelden ze dat ze de ander aan het kwijt raken waren. Een patiënt heeft zelden alleen kanker. Ook de partner wordt besmet. De kunst is hen te leren afscheid van elkaar te nemen voordat ze elk het spoor bijster raken.

Peter Leusink, huisarts

Een artikel van


0 reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *