Een zaaltje achteraf in een hotel, mooie oude prenten aan de muur, obers lopen af en aan. De gemiddelde leeftijd ligt (nogal) hoog. Het is feest, de jarige wordt 90 jaar. Een vrouw die heel mooi grijs is geworden speelt piano, soms zingt ze ook, ik geniet van ‘Hello Dolly’, en ‘Que sera’.
Ik raak in gesprek met een witharige dame, we hebben een leuke klik. Het valt mij op hoe goed zij om zich heen kijkt en er vervolgens wat mee doet. Als de jarige dame nog niets te drinken heeft regelt zij dat, als iemand ergens met een rollator langs moet zet zij stoelen opzij. En ondertussen heeft zij het naar haar zin en babbelt er lustig op los.
Deze witharige dame gaat naar het toilet, als ze terugkomt fluistert zij in mijn oor dat ik even mee moet komen. Bij het toilet aangekomen blijkt daar met de deur wijd open een hoogbejaarde dame te zitten met haar broek op de knieën. Zij kan niet meer opstaan. Thuis heeft zij een verhoogde toiletpot, maar deze pot is zo laag, dat lukt haar niet. Ik vraag hoe we haar het beste kunnen helpen, en daarna nemen we ieder een arm van de bejaarde dame en helpen haar, en daarna haar broek, omhoog. Vervolgens begeleiden we haar met haar rollator weer naar de feestzaal.
De bejaarde dame neemt weer plaats en heeft binnen no-time een schattig klein hondje op schoot. Daar knuffelt ze liefdevol mee. ‘Ze heeft magische handen’, zegt de jarige. Alles loopt weer op rolletjes. Er komt na de koffie ook alcohol op tafel. Mensen zingen mee met ‘Het kleine café aan de haven’, er wordt verschillende keren benoemd dat het toch prettiger is om elkaar zo te treffen dan op een begrafenis. De ‘wc-dame’ lijkt intens te genieten. De pianiste kondigt aan dat ze nu ook wat voor de jongelui gaat spelen, wat moderns, en speelt vervolgens ‘Waterloo’ van ABBA. Ik geniet van mijn binnenpretje en de rest van de middag.
Natuurlijk was ik sowieso verantwoordelijk want ik was daar en kon de bejaarde dame moeilijk op de wc laten zitten. Maar achteraf vraag ik mij af of ik mij nu wel of niet ongemakkelijk voelde toen ik de dame van de wc afhielp. Ik zou zelf liever een dergelijk kwetsbaar moment vermijden, broek op de knieën bij onbekenden en een volle pot. Maar ik kon wat voor haar betekenen en voelde dat ik dat ook deed. Zij was kwetsbaar en had hulp nodig en samen met de witharige dame kon ik die hulp bieden.
Ik benoem achteraf nog naar de witharige dame dat zij zo goed ziet waar er wat aan de hand is en waar en hoe zij bij kan springen, ‘Knap dat je dat kunt en mooi dat je dat doet’, maar zij vindt het heel normaal. ‘Als iedereen elkaar een beetje helpt is de wereld toch veel mooier?’, zegt zij.
Het klinkt misschien gek, het wc-moment had gênant kunnen zijn, maar het voelde goed. Het voelde als een betekenisvol moment. Vervolgens vraag ik mij af, mag ik mij goed voelen door een ander te helpen? Moet het niet om die ander gaan? Ben ik een egoïst?
Ik daal even in mijn eigen achting en schaam mij voor mijn goede gevoel. Maar zorgen is een wederkerig proces, ook infomeel zorgen. Een mens is moeilijk denkbaar als een geïsoleerd persoon en eenrichtingsverkeer. Zorgen op de wc was niet alleen geven maar ook ontvangen door te kunnen helpen (toen de nood het hoogst was 😉 ). Juist in deze precaire kwetsbaarheid. Als ik ooit niet van de pot kom hoop ik ook op een dergelijke redding. En om de bejaarde dame daarna gewoon weer de draad te zien oppakken, te zien knuffelen met het kleine hondje, te horen zingen. Dat is voor mij pure schoonheid.
Hoe ga je om met kwetsbaarheid? We zijn allen kwetsbaar, dat mogen we erkennen. En iets betekenen bij een kwetsbaar moment van een ander, daar mag je een goed gevoel aan overhouden. Zolang we maar het juiste midden proberen te blijven vinden tussen ‘verwaarlozen’, en ‘overbemoeien’. Toch?
Swanny Kremer
0 reacties