“Onafhankelijkheid, meer nog dan solidariteit, was een kernwaarde in de vormgeving van het zorgstelsel”. Naar aanleiding van zijn promotie schreef historicus en filosoof Kees-Jan van Klaveren het boeiende en gedetailleerde boek ‘Het onafhankelijkheidssyndroom’, dat vertelt over het naoorlogse Nederlandse zorgstelsel. In Utrecht spreek ik met de schrijver.
Binnen een breder onderzoeksproject over ‘Inclusive thinking’ in verschillende sociale domeinen, onderzocht Van Klaveren de ontwikkeling van de verzorgingsstaat tussen 1945 en 1990.
Hoe richt je een dergelijk project in en hoe organiseer je dat in de praktijk? “Veel onderzoek richt zich op solidariteit. Maar dan zou de verzorgingsstaat een collectieve, opgelegde vorm van solidariteit zijn om het gebrek aan sociale cohesie te vervangen.”
Van Klaveren vond dat er daardoor iets aan zijn blikveld ontsnapte. “Je kunt met solidariteit niet goed duiden wat de idealen van de bouwers van de verzorgingsstaat waren. Het ideaal van autonomie vormt de sleutel om de dynamiek in dit stelsel te begrijpen. De impuls om elke vorm van afhankelijkheid als misstand te zien die bestreden moet worden, vormt de kern van de verzorgingsstaat”.
Van Klaveren onderzocht dit door in een aantal artsenbladen debatten over het zorgstelsel te analyseren en die in de context van het bredere maatschappelijke en politieke debat te plaatsen.[pullquote]‘De impuls om elke vorm van afhankelijkheid als misstand te zien die bestreden moet worden, vormt de kern van de verzorgingsstaat’.[/pullquote]
“In langer perspectief is de verzorgingsstaat een uitzonderlijk, afwijkend verschijnsel.” Wegens het recente en vermoedelijk ook tijdelijke karakter ziet Van Klaveren de verzorgingsstaat daarmee als afwijkend en als een syndroom. Maar in het streven naar onafhankelijkheid lijkt de overheid steeds meer normerend te worden.
Waar in de jaren na 1945 de verzorgingsstaat diende ter ondersteuning van eigen verantwoordelijkheid en bedoeld was ter emancipatie, wordt later onafhankelijkheid als norm opgelegd. Maar de geschiedenis toont aan dat in pogingen om burgers onafhankelijk te maken, ook telkens nieuwe vormen van afhankelijkheid en uitsluiting ontstonden.
Van Klaveren stelt de vraag of dit voortdurende streven naar onafhankelijkheid nu nog wel zo bevrijdend is voor burgers, of dat het misschien pathologische trekjes krijgt en een syndroom wordt.
Onderliggende waarden verschuiven. Na 1945 is het idee leidend dat burgers geen instrumenten van de staat zijn, maar zelfstandige individuen die in hun waarde gelaten moeten worden. Burgers hebben sociale rechten en recht op zorg moet door de staat gegarandeerd worden. Dit leidt echter tot protest onder levensbeschouwelijke groepen die zelf verantwoordelijkheid willen behouden om vast te houden aan eigen verzuilde ziekenhuizen, ziekenfondsen en andere zorgorganisaties.
Er bestaat een wantrouwen jegens de overheid en men vraagt zich af of verantwoordelijkheid niet te veel wordt afgepakt. De spanningen tussen verzuilde particuliere organisaties en overheid leiden tot de oprichting van nationale en internationale gezondheidsraden waarin men samen spreekt over de inrichting van het zorgstelsel.
Na 1960 worden in hoog tempo allerlei zorgwetten ingevoerd. Er komt meer ruimte voor het individu en individuele ontplooiing staat voorop. Vanaf 1970 wil men het individu dan ook bevrijden van allerlei ‘totale instituties’ zoals psychiatrische inrichtingen en bejaardentehuizen en – vanaf het einde van de jaren zeventig – ook van de onpersoonlijke overheid. Bureaucratische, onpersoonlijke zorg zou leiden tot gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef van burgers om voor zichzelf en hun omgeving te zorgen, en werd dus gezien als grootste bedreiging van de individuele zelfontplooiing. Hieruit vormt zich de ‘zorgzame samenleving’. Zorg draait in essentie om nauwe betrokkenheid bij je omgeving en bij anderen.
De term ‘mantelzorg’ stamt bijvoorbeeld uit deze tijd. Er komt een grotere nadruk te liggen op eigen verantwoordelijkheid, die alleen maar versterkt wordt als halverwege de jaren tachtig het idee ontstaat dat zorg een markt kan zijn. De verantwoordelijkheid ligt bij de goed geïnformeerde zorgconsument die zelf keuzes kan maken. Past men niet in dit beeld, dan ligt uitsluiting op de loer.
Net als in de participatiesamenleving nu, stond in de ‘zorgzame samenleving’ in de jaren tachtig het idee centraal dat professionele hulpverlening niet het eerste antwoord zou moeten zijn op een zorgvraag. “De essentie van zorg ligt in de ‘zorgzame samenleving’ en ook nu, in dat wat burgers voor zichzelf en voor elkaar kunnen doen”, aldus van Klaveren. “Maar zorg krijgt in de participatiesamenleving een hard randje wanneer alles doen wat in het eigen vermogen ligt niet voldoende is, maar men vanuit een kwetsbare positie een tegenprestatie moet leveren. De overheid streeft naar een onafhankelijke burger maar werkt normerend in plaats bevrijdend.”[pullquote]”In langer perspectief is de verzorgingsstaat een uitzonderlijk, afwijkend verschijnsel.”[/pullquote]
Uit het onderzoek van Van Klaveren is gebleken dat enerzijds het perspectief van patiënten steeds meer in beeld is gekomen waardoor zij meer invloed op de inrichting van de zorg hebben gekregen.
Anderzijds blijkt het moeilijk de Nederlandse patiënt goed te betrekken. Nog steeds wordt veel waarde gehecht aan het oordeel van de arts en stelt men zich relatief afhankelijk op, in vergelijking met bijvoorbeeld de Amerikaanse patiënt. Er is wel steeds meer aandacht voor de zorgrelatie tussen arts en patiënt en voor het betrekken van het patiëntperspectief, toch valt hier nog een wereld te winnen.
Wat blijkt is dat er telkens groepen mensen niet de vruchten plukken van het dominantie zorgmodel. “Als eigen verantwoordelijkheid en het voorkomen van afhankelijkheid richtlijn is, maar men past (tijdelijk) niet in dit ideaal, dan kan de afhankelijkheid des te groter worden. Juist patiënten zijn nu eenmaal altijd in meerdere of mindere mate afhankelijk zijn.” In de vormgeving van een goed zorgstelsel zou volgens van Klaveren dan ook juist nagedacht moeten worden over waar afhankelijkheid voor deze groep mensen precies begint. En welke mate van afhankelijkheid veronderstelt kan worden en in welke mate wij afhankelijkheid willen en kunnen opheffen.
Een thema, afhankelijkheid, dat vanuit zorgethisch perspectief juist veel aandacht krijgt. Evenals de rol en positie van de patiënt in de arts-patiënt relatie. En blijkbaar is dat ook nog volop nodig. Politiek gezien, zich enkel richten op onafhankelijk blijkt uitsluiting en meer afhankelijkheid te geven. In het voortdurend balanceren tussen rechten en verantwoordelijkheden bij de vormgeving van het zorgstelsel, bleek de slinger tot de jaren zeventig richting rechten te slaan, vanaf de jaren zeventig was eigen verantwoordelijkheid het belangrijkste streven. De vraag die blijft, is welke onderliggende waarden in de toekomst sturend zullen worden als het gaat om het vormgeven van goede zorg?
Kees-Jan van Klaveren
studeerde Geschiedenis en Filosofie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Daarna was hij als promovendus verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Hij verdedigde zijn proefschrift Het onafhankelijkheidssyndroom. Een cultuurgeschiedenis van het Nederlandse zorgstelsel op 30 september 2015.
[bol_product_links block_id=”bol_5732ccfed9351_selected-products” products=”9200000051789842″ name=”Klaveren” sub_id=”” link_color=”003399″ subtitle_color=”000000″ pricetype_color=”000000″ price_color=”DC7605″ deliverytime_color=”009900″ background_color=”FFFFFF” border_color=”CCCCCC” width=”590″ cols=”1″ show_bol_logo=”undefined” show_price=”1″ show_rating=”0″ show_deliverytime=”1″ link_target=”1″ image_size=”1″ admin_preview=”1″]
0 reacties