We hebben ons uitgecheckt op ons vakantieadres-van-een-paar-nachten en gaan straks in onze huurauto naar een andere plek op onze rondreis door Amerika. Nadat we de tassen in de auto hebben gezet gaan we eerst ontbijten bij laagdrempelige horeca. Terwijl we daar voor de deur staan krijgt mijn dochter ineens een alarmmelding op haar telefoon, als enige. Amber-alert. ‘Wat is dat Mama, Amber-alert?’, vraagt ze. Even slikken, niet het leukste gespreksonderwerp.
Al voor het ontbijt leg ik haar uit dat een Amber-alert soms wordt gegeven om een vermist kind te helpen opsporen. Daar staat ze dan, met haar mobieltje met glimmend hoesje in haar handen, met haar nageltjes waar de nagellak van afbladdert. Mijn kind. Gat, wat beklemmend.
Een jongetje is verdwenen. Hij is meegenomen in een blauwe Duitse auto. Of iedereen alert wil zijn.
Na het ontbijt gaan we rijden. Onderweg komen we matrixborden met een grote foto van het vermiste jongetje tegen. Hij lijkt iets jonger dan mijn dochter. Hij lacht. De persoon naast hem is van de foto afgeknipt. Op zijn schouder rust een mannenhand. Ze zoeken nog steeds een blauwe Duitse auto en hebben nu ook het kenteken. Ik zie iedereen om zich heen kijken en ben blij dat wij in een grijze Amerikaan rijden. Ik merk dat ik dat slecht vind van mijzelf. Waarom nu zo egoïstisch denken? Bah.
Ik blijf om mij heen speuren naar die blauwe auto, ik probeer mij voor te stellen wat er in het jongetje om moet gaan. Zolang ze rijden zal hij in ieder geval niet misbruikt worden, denk ik bij mijzelf. Dat is toch niet uitvoerbaar? Maar ik bedenk mij dat het wel kan als er nog een tweede persoon is de chauffeert. Wat zal hij bang zijn. Mijn dochter vraagt zich ondertussen af waarom iemand een kind zou meenemen. Ik ken wel 1000 redenen. O, ik heb zo veel verrotte levensverhalen in mijn hoofd zitten. Maar wat vertel je (wel of niet) aan je dochter van 10?
Een aantal kilometers verderop is weer een matrixbord. De bestuurder is gewisseld van auto. Er staat een foto met kenteken bij. Op de radio horen we dat de jongen 9 jaar is, zijn moeder is vermoord in huis aangetroffen, doodgeschoten. Het eerste wat ik denk is: ‘O nee, het zal toch niet de vader zijn….’. Tegelijk denk ik ‘als het zijn vader is dan zal hij waarschijnlijk niets met het jongetje doen wat hij al niet eerder gedaan heeft’. Noem het maar beroepsdeformatie.
Dan ineens zijn er helikopters. Zo dichtbij. Ze cirkelen over de highway als grote raven. Vlak over de auto’s heen, drie stuks. ‘I’m on the highway to hell’, denk ik. Het liedje schreeuwt door mijn hoofd. Heel benauwend. Waarschijnlijk is het jongetje vlak bij ons. We worden zeker een half uur gevolgd door de ijzeren raven op oorlogspad.
Op onze nieuwe logeerplek zoeken we meteen naar nieuws over het jongetje. Er is weer Wifi. En ja, gelukkig, het jongetje is gevonden. Lichamelijk ongedeerd. Hij is naar een opvanghuis gebracht. En inderdaad, zijn vader is de dader. Vader heeft moeder doodgeschoten waar het jongetje bij stond. En vader heeft zijn zoontje meegenomen toen hij van huis vluchtte. Vader is door de politie doodgeschoten bij zijn arrestatie, ook waar het jongetje bij stond.
We blijven het nieuws volgen. Vader werkte in een ziekenhuis als broeder. Zijn collega’s en patiënten spreken over hem als een hele aardige man. Ze begrijpen er niets van. Ook zijn mensen in zijn buurt benaderd. Maar die zeggen (achteraf) dat het toch wel een rare man was. Vreemd dat dit over dezelfde man kan gaan. Of niet?
Het jongetje is in één keer zijn moeder en zijn vader kwijt. Zijn school, zijn huis, zijn vrienden, zijn thuis.
Ik heb zo met hem te doen.
Dit is weer zo’n moment dat ‘mijn ethiek’ op zijn grondvesten schudt. Ik doe goed werk, daar geloof ik in. Maar doe ik het wel voor de goede doelgroep? Behoor ik wel al mijn energie te steken in goede zorg voor daders? Behoor ik mij niet te richten op slachtoffers?
Maar dan kan ik niet anders dan weer denken dat daderschap en slachtofferschap vaak door elkaar heen lopen. Oorzaak en gevolg, het is vaak niet zo duidelijk, denk ik vanuit mijn ‘helikopter-view’. Als ik naar de daders in onze kliniek kijk zie ik niet alleen degene die zelf slachtoffers heeft gemaakt, vaak zie ik ook het slachtoffer in de dader terug. In het strafrecht zijn de grenzen scherp, en dat moet ook. Maar in het contact van mens tot mens? Wie zie je?
Een moreel oordeel over deze vader is eenvoudig geveld. Maar hoe kwam hij tot zijn daad? En het jongetje die zijn beide ouders doodgeschoten zag worden, het jongetje dat ontvoerd werd. Tot wie of wat zal hij opgroeien?
Er zijn enkel verliezers in dit verhaal.
Swanny Kremer
0 reacties