In het eerdergenoemde rapport van de RDA (2012) over zorgplicht komt naar voren dat de mens een morele verantwoordelijkheid kent in relatie tot dieren. Dit leggen zij uit aan de hand van twee termen: ‘sentient beings’ en ‘intrinsieke waarde’.
Dieren zijn “sentient beings: wezens met gevoel, die pijn en leed kunnen ervaren.” (RDA, 2012, p. 14), zoals ook is vastgelegd in het Verdrag van Amsterdam en van Lissabon. “De erkenning dat dieren sentient beings zijn, is [daarnaast] context overschrijdend” (RDA, 2012, p.14). Hiermee bedoelen zij dat dit ook geldt voor nietgehouden dieren. Daarnaast maken zij het belangrijke punt dat “(individuele) dieren een intrinsieke waarde hebben,” – tevens vastgelegd in de Nederlandse Wet Dieren – “ongeacht de waarde die het individu of de soort heeft voor mensen.” (RDA, 2012, p.14). Dit is belangrijk voor de morele verantwoordelijkheid die mensen daarmee ten aanzien van álle dieren hebben.
[pullquote]Zorgpraktijk als verantwoordelijkheidspraktijk[/pullquote]
In de zienswijze van de RDA is zorgplicht een belangrijk begrip dat voortvloeit uit deze morele verantwoordelijkheid: “De wijze waarop mensen in de praktijk invulling geven aan hun morele verantwoordelijkheid voor het welzijn van dieren noemen we zorgplicht.” (RDA, 2012, p. 15). Bij deze praktische vertaling van de algemene morele verantwoordelijkheid wordt wel een kritische kanttekening geplaatst: “Deze zorgplicht kan ook bestaan in de plicht om NIET in te grijpen.” (RDA, 2012, p. 15). Dit wordt ook wel ‘afblijfplicht’ genoemd. De zorgplicht (of afblijfplicht) is daarbij geldend voor álle dieren, waarbij een zorgvuldige afweging alvorens al dan niet ingrijpen gewenst is.
Ik vat hier ‘zorgen’ op zoals Tronto en Fisher dit definiëren: “everything we do to maintain, continue and repair our ‘world’ so that we can live in it as well as possible. That world includes our bodies, our selves and our environment all of which we seek to interweave in a complex life-sustaining web.” (Tronto, 1993, p. 103). Zorgen heeft zodoende een praktische en relationele grondslag. Doordat zij spreken van ‘environment’ is deze definitie van zorgen niet alleen relevant voor de mens maar ook “relevant voor natuur en milieu-ethiek.” (Swart, 2002, p. 1).
Volgens Tronto is zorg overal, “in allerlei activiteiten die nodig zijn om onze wereld overeind te houden.” (van Dartel & Molewijk, 2016, p. 173). Daarbij vraagt ze aandacht voor “de paradox dat zorg als (alledaagse) activiteit voortdurend buiten de politieke discussie is gehouden, hoe groot het belang ervan ook is voor de instandhouding van de wereld.” (Dartel, 2016, p. 173). Een belangrijk punt van Tronto (1993) is namelijk dat zorgen een prominentere plek in de samenleving en politiek zou moeten krijgen en niet naar de privésfeer verbannen zou moeten worden. Want zorgen is veel meer dan dat, het is een “in zichzelf betekenisvolle activiteit die heel het leven doordrenkt.” (van Dartel & Molewijk, 2016, p. 173).
Een belangrijk aanvullend perspectief is dat van Margaret Urban Walker. Zij ziet een zorgpraktijk als “een verantwoordelijkheidspraktijk waarin mensen met elkaar voortdurend (opnieuw) antwoorden geven op vragen en situaties van kwetsbaarheid” (van Dartel & Molewijk, 2016, p. 175). De bezorgde burgers lijken in deze casus te reageren op het appèl dat de grote grazers op hen doen, zij ervaren verantwoordelijkheid in reactie op de kwetsbaarheid van de dieren.
Swart (2002) legt uit dat er vaak twee uitgangspunten gehanteerd worden in het denken over zorg voor dieren: “de zorg voor het welzijn van het dier en de zorg voor de integriteit van het ecosysteem” (p. 2). Hij noemt daarbij dat deze niet noodzakelijk tegenstrijdig zijn. In ‘hybride’ natuurgebieden – zoals de Oostvaardersplassen – komt het voor dat het niet meer helder is welk moreel uitgangspunt er heersend is. In een dergelijk geval moet er gekeken worden naar een balans tussen twee typen diergerichte zorg: ‘specifieke zorg’ en ‘non-specifieke zorg’. Daarbij is relationaliteit van belang: dieren zijn afhankelijk van hun omgeving en deze is erg bepalend voor het leven van het dier, of dat nu een menselijke omgeving is (gedomesticeerde dieren) of een natuurlijke (wilde dieren) (Swart, 2016). “Wildheid en tamheid zijn dus beide relationele en contextuele begrippen.” (Swart, 2002, p. 10) ((Hierbij is belangrijk om op te merken dat ‘wildheid’ en ’tamheid’ allebei graduele begrippen zijn (Swart, 2002).)).
Specifieke zorg is voornamelijk gekoppeld aan gedomesticeerde dieren en betreft zorg voor het individuele dier (Swart, 2002; Swart & Keulartz, 2011; Swart, 2016). non-specifieke zorg is hoofdzakelijk gelinkt aan wilde dieren en betreft “een zorgplicht voor de instandhouding van hun natuurlijke omgeving en voor de afhankelijkheidsrelatie die zij daarmee onderhouden.” (Swart, 2002, p. 11). Belangrijk hierbij is de notie dat dit een continuüm is: zo hebben wilde dieren soms ook specifieke zorg nodig.[pullquote]Onenigheid over de aanvaardbaarheid van het noodzakelijk lijden[/pullquote]
De RDA heeft in haar rapport een afwegingsmodel (p. 20) uitgewerkt om tot een keuze te komen over of er, wanneer er sprake is van lijden, ingegrepen moet worden of niet. Uit dit model kan blijken dat er sprake is van ‘noodzakelijk lijden’. Dit kan bijvoorbeeld ontstaan wanneer het belang van het individuele dier en het belang van het ecosysteem niet meer dezelfde zijn.
Via ‘noodzakelijk lijden’ komt men uit bij de categorie ‘ethische overwegingen’. Binnen deze ethische overweging kan men uitkomen bij ‘aanvaardbaar lijden’ en ‘onaanvaardbaar lijden’. Mijns inziens zit hier de angel van de discussie over de Oostvaardersplassen. Er is onenigheid over de aanvaardbaarheid van het noodzakelijk lijden van de dieren, waarbij de bezorgde burgers dit onaanvaardbaar vinden vanwege het individuele lijden van de dieren en specifieke zorg eisen. Staatsbosbeheer vindt het aanvaardbaar lijden wegens overstijgende doelstellingen en specifieke zorg zou in strijd zijn met de non-specifieke zorg aangaande het grotere ecosysteem. Burger en Staatsbosbeheer staan hier lijnrecht tegenover elkaar en bekrachtigen dit herhaaldelijk door hoe zij zich ten op zichtte van elkaar opstellen. Als de vraag ‘wat is goede zorg gegeven deze situatie?’ hardop gesteld zou worden, zouden zij deze op dit moment heel anders beantwoorden.
» Alle stemmen aan tafel
0 reacties