We zijn er weer. De grote kinderen, mijn dochter en haar vriendin, de hondjes en ik hebben de tocht in mijn mini-auto weer gemaakt naar de haven. Op de boot ontvouwden wij ons.
Nu zijn we op het eiland.
‘Zijn eiland’.
Samen.
We hebben met elkaar gegeten en daarna wat gedronken met de jeugdvriend van Bert. We leven in de weken waarin Bert twee jaar geleden ziek was, de weken voor zijn overlijden.
Het zijn verdrietige weken.
Door op ‘zijn eiland’ te zijn voelt Bert weer heel dichtbij voor mij. Ik koester zulke momenten.
Strand
Na het eten gaan de grote kids naar de kroeg voor ‘één biertje’. Ik ga met mijn dochter en haar BFF naar het strand. Het is ontzettend donker. De vuurtoren is de enige bron van licht en de lamp flits met een trefzekere regelmaat over ons heen.
Het strand is nat en sompig, er zijn slenken, prikkelbosjes en ‘andere gevaren’. We kruipen dicht bij elkaar. Zelfs de hondjes blijven in de buurt.
Iedere keer zoeft het licht over ons heen. In het ritme van het licht zetten we steeds een paar stappen.
Het hondje blijft ineens stokstijf staan. Ze staart in een ondiepe laag water en is met geen mogelijkheid vooruit te bewegen. ‘Volgens mij ziet ze Papa’, zegt mijn dochter. ‘Zou het geen krabje zijn?’, zeg ik. ‘Nee, ik denk dat Papa heel dichtbij is en dat Nacho haar ziet’, zegt ze terwijl ze naar haar kleine hondje kijkt.
Het is alsof papa een ‘mythische figuur’ wordt, ‘iets of iemand’ die zich ophoudt op het strand waar we zijn as hebben uitgestrooid.
Ik word er ter plekke heel verdrietig van. Ze was 10 toen haar vader stierf, nu is ze 12. Haar Papa lijkt voor haar iemand te worden uit een andere magische wereld.
Dichtbij
Voor mij is Bert geen magisch figuur die als een soort geest in een slenk rondwaart. Hij is mijn overleden man. De vader van de kinderen. Een man die kinderlijk enthousiast kon zijn. Die altijd ideeën had, voor films, boeken, spelletjes en natuurlijk muziek. Die ook verschrikkelijk kon mopperen, die rare prutjes kookte die toch lekker waren. De man die naast mij stond. Gewoon, ‘mijn man’, een echt mens van vlees en bloed.
Dan zegt ze: ‘Heb jij ook het gevoel dat Papa dichtbij is?’
Dat raakt mij op een hele fijne manier, als woorden voor iets dat ons verbindt.
Ik zeg: ‘Ja, hier op het eiland waar hij geboren is, waar hij zoveel voetstappen gezet heeft en wij ook met hem samen, ja, ik voel het ook.’
Gelukkig is het pikdonker, alleen in het zoefende licht zien we elkaar even maar mijn tranen blijven geheim.
Eigen manier
We voelen hem allebei dichtbij. Ieder op haar eigen manier. Maar beide manieren zijn prima, het mag er zijn.
Onze dochter rouwt in behapbare stukjes. Ze heeft door dat haar vader dood is en nooit meer terug kan komen. Maar ze voelt hem toch af en toe dichtbij. Een beetje magie maakt haar verlies denk ik draaglijker.
We praten nog even over Papa, samen met haar vriendinnetje, zomaar in het rare pikdonker met de zweepslag van het vuurtorenlicht.
Ze herinneren zich nog dat hij op de schaats was en dat zij tweeën op een sleetje zaten op het ijs voor ons huis. Bert trok ze voort. Ze waren toen een jaar of drie. Het was erg gezellig totdat Bert uitgleed en hard viel. De meisjes moesten toen keihard lachen. ‘Papa werd toen zo boos, hij schaatste zo bij ons vandaan en liet ons op het sleetje zitten…’ vertelt ze. ‘Misschien is dit wel mijn eerste herinnering’, gaat ze door.
Ik herken Bert hier direct in, hij kon een kort lontje hebben.
Hij was een echt mens, van vlees en bloed, met goede en minder goede eigenschappen.
Naast een dosis romantiek en magie, is ze haar ‘echte Papa’ gelukkig niet vergeten.
Swanny Kremer
0 reacties