Het leven zelf is het bewijs dat je leeft. Terwijl je leeft kun je dat zelf constateren en al is veel onzeker in het leven: dat is in ieder geval zeker. De dood daarentegen geeft meer onzekerheid. Hoe weet je nu zelf of je dood bent? Je wordt in de grond gestopt of verbrand en dan moet je er niet aan denken dat je nog leeft. De constatering van de dood moet je gezien de definitie van de dood aan een ander overlaten. Dat ultieme vertrouwen in een ander kan niet iedereen opbrengen.
Ik leerde de zeer oude rijke dame kennen in een vakantiewaarneming. Zij was zich bewust van de naderende dood en bereidde zich daar goed op voor. Haar grootste angst was dat ze levend begraven zou worden. Geruststelling van mijn kant was onvoldoende. Ze legde haar lot liever in de handen van haar zoon, een cardioloog. Al was ik nog maar kort huisarts, ik had al wel geleerd dat familieleden die in de gezondheidszorg werken altijd gelijk hebben. Ik ging dus akkoord met haar suggestie haar zoon de dood te laten vaststellen en ik zou dan de noodzakelijke papieren met hem invullen.
Een paar dagen later werd ik door de betreffende zoon gebeld. Hij meldde het overlijden van zijn moeder en vroeg zich af hoe zij nu naar het ziekenhuis vervoerd moest worden. Ik begreep hem niet goed, hoezo ziekenhuis? Hij lichtte toe dat hij anders niet zou weten hoe een aderlating plaats zou moeten vinden. Aderlating: het aftappen van bloed! Bij een dode? Ik hield me nog net in en aan de stilte hoorde de cardioloog dat hij iets moest toelichten. Ja, hij wist dat zijn moeder echt dood was, en ja, hij wist dat aderlating natuurlijk onzin was want er stroomde geen bloed meer. Maar hij had het zijn moeder beloofd.
Na een nieuwe stilte adviseerde ik hem om een naaldje in de polsslagader te prikken. Als er geen bloed stroomde was ze dood, zei ik er voor de zekerheid nog maar bij, dat zou haar geruststellen.
0 reacties