In een hospice spelen allerlei dilemma’s. Zoals dagelijkse dilemma’s: ga ik eerst meneer Arends wassen die graag vroeg klaar wil zijn, of mevrouw Bakker die graag rust voor haar bezoek komt?
Maar ook de grotere dilemma’s en levensvragen rondom het levenseinde komen aan bod. Wat heeft mijn leven voor zin? Wil ik nog behandeld worden? Kan ik het lijden tot het einde toe volhouden? Is het leven genoeg geweest?
Casus
Vanuit het ziekenhuis komt de vraag of meneer Jansen opgenomen kan worden in het hospice. In eerste instantie wordt positief gereageerd. Degene die de intake zal gaan doen maakt uit de verstrekte informatie echter op dat er over een week euthanasie staat gepland. Zij meldt de transferverpleegkundige in het ziekenhuis dat de intake vanwege het standpunt van het hospice met betrekking tot euthanasie geen doorgang kan hebben.
Niet lang daarna belt meneer Jansen zelf naar het hospice. Hij doet een dringend beroep op het hospice hem tóch op te nemen. Meneer is op de hoogte van de visie van het hospice inzake euthanasie en weet ook dat hij naar huis moet gaan om euthanasie te laten toepassen. Als argument om hem tot die dag wèl in het hospice op te nemen, verwijst meneer, zelf geen christen, naar de christelijke barmhartigheid. Na heroverweging wordt door het management besloten meneer tóch op te nemen.
Voor het management, maar ook voor het verpleegkundig team, is dit een ingewikkeld besluit. Eerder zijn er wel mensen opgenomen geweest met een euthanasieverklaring, maar zij wilden over het algemeen de palliatieve zorg nog een kans geven. Nog nooit eerder is er iemand opgenomen bij wie de datum voor de euthanasie al gepland is. Faciliteer je op deze manier dat mensen hun euthanasiewens daadwerkelijk ten uitvoer kunnen brengen? En hoe ga je daar mee om als zorgverlener die andere waarden en normen huldigt?
In hospice Kuria waar ik werk, is vanaf de oprichting de afspraak dat er in het hospice geen euthanasie plaatsvindt. Er wordt dus niet meegewerkt aan levensbeëindiging. Dat heeft alles te maken met de christelijke identiteit van het hospice en met de visie op palliatieve zorg. Tegelijk inspireert het christelijk geloof om gastvrij, barmhartig en liefdevol te zijn voor iedereen die zorg en begeleiding nodig heeft, ongeacht afkomst of levensovertuiging. In de praktijk van alledag ontvangen wij dan ook bewoners met diverse achtergronden en met zeer verschillende levensovertuigingen.
Om helderheid te krijgen over de redenen over het besluit in deze casus en om met elkaar in gesprek te gaan en het gebeurde te wegen, organiseren we een moreel beraad. Als geestelijk verzorger volgde ik de cursus ‘Leiden van moreel beraad’ bij Reliëf en leerde ik de methode ‘Dilemma’s in kaart‘ toepassen.((Ook de cursus ‘Leiden van moreel beraad’ volgen? Kijk op www.relief.nl of mail naar info@relief.nl. )) Ook in dit moreel beraad volgen we deze methode, met dien verstande dat het verpleegkundig team duidelijk weet dat we deze keer de laatste kaart van de methode (te weten: implementatie van de beslissing) buiten beschouwing laten omdat er geen besluit zal volgen. Het team draagt immers geen verantwoordelijkheid inzake opnamebeleid.
Indirect zijn de teamleden wél moreel betrokkenen, omdat zij gestalte moeten geven aan de besluiten van het management. Het is daarom goed om elkaar de nieren te proeven, en aan de hand van een methode geordend woorden te geven aan gedachten en gevoelens, ook met het oog op eventuele vergelijkbare situaties in de toekomst.
De morele vraag die geanalyseerd wordt is: ‘Moeten wij deze meneer opnemen?’ Na het benoemen van de waarden van alle moreel betrokkenen, komen we tot de conclusie dat er weinig verbinding te vinden is tussen de waarden van de patiënt en die van de moreel betrokkenen in het hospice. De kloof lijkt onoverbrugbaar. Tegelijk worden we verrast door de gedachte dat we dat al heel lang doen: zorg verlenen aan mensen van wie de waarden totaal anders kunnen zijn dan die van de medewerkers in het hospice. Hoe verschillend mensen in hun levensbeschouwing ook zijn, iedereen mag een beroep doen op onze professionaliteit en barmhartigheid. Daarbij blijft overeind staan dat er in het hospice geen euthanasie plaatsvindt.[pullquote]’Iedereen mag een beroep doen op onze professionaliteit en barmhartigheid.'[/pullquote]
Uiteindelijk blijkt het beroep dat op het hospice gedaan wordt niet een appèl op ons principe te zijn. Er wordt geen beroep gedaan op het standpunt ten aanzien van euthanasie, maar wel een appèl op onze bereidheid om zorg te verlenen. De morele vraag wordt daarom als volgt opnieuw geformuleerd: ‘Is het goed dat wij zorg verlenen aan deze meneer?’ Het uitspreken van deze vraag schept openingen voor verdere doordenking van deze complexe problematiek.
Hoe gaan we nu verder? We gaan in gesprek over de draagkracht van het team dat de zorg moet verlenen. Daarbij is het belangrijk dat iedereen in een veilige setting gelegenheid krijgt uit te spreken wat zijn eigen waarden en normen zijn. Het is goed om dat van elkaar te weten. Die eigen waarden, gebaseerd op de waarden van het christelijk geloof, mogen – hoe divers ook – blijven bestaan. De diversiteit mag benoemd worden. Ook zoeken we naar een manier om als zorgverleners voor elkaar te zorgen. Met name als er van iemand gevraagd wordt om zorg te verlenen aan iemand wiens waarden haaks staan op zijn eigen waarden. Het appèl op de barmhartigheid van de zorgverleners in het hospice mag gehonoreerd worden. Tegelijk is het belangrijk om als zorgverleners goed voor elkaar te zorgen als er situaties ontstaan die spanning kunnen oproepen.
Tekst en beeld: Ati Peet-Vreman
Bron: tijdschrift Zin in Zorg van Reliëf, december 2017, p. 8-9.
[widget id=”footnotes_widget-2″]
0 reacties