Mijn eerste reactie is er een van terughoudendheid. Dat komt mede door de motivatie die vaak gegeven wordt: robots gaan ons helpen om het personeelstekort in de zorg op te lossen.
Ik moet dan meteen denken aan de manier waarop melkveehouders hun veestapel ‘runnen’ met behulp van melk- en voederrobots. Koeien hebben een chip in die bepaalt hoeveel voer ze krijgen. Ze hoeven voor het eten en het melken niet meer te wachten op de boer, ze kunnen het met behulp van hun chip zelf regelen. Het is de koninklijke weg geworden naar de intensieve melkveehouderij.
Gaan we dat nu ook bij mensen doen? Zorg verlenen, zonder dat mensen er aan te pas komen, op weg naar de intensieve menshouderij?
De Casus
Zorgrobots, ze komen eraan. Robots die cliënten in de zorg gezelschap houden of cliënten ondersteunen in het dagelijks leven. Ze helpen je om afspraken te onthouden, om een signaaltje te geven als je je medicijnen moet nemen, ze kunnen iets voor je oprapen of aanreiken, een spelletje met je spelen of lichamelijke oefeningen met je doen. Sommigen beginnen zelfs een eenvoudig gesprekje of reageren met een lief bromgeluidje als je ze over het hoofd aait. Met dergelijke robots wordt nu volop geëxperimenteerd, vooral in de zorg voor ouderen met dementie en mensen met een verstandelijke beperking of psychiatrische achtergrond.
Voordat ik zou vastlopen op dit angstvallige denkspoor, heb ik geluisterd naar wat cliënten die er ervaring mee hebben er zelf over zeggen. ‘Ik ben blij dat de robot mij herinnert aan allerlei zaken die ik zelf vergeet.’ ‘De warmte en emoties die mijn moeder kan geven aan Paro (de robot-zeehond), dat is geweldig. Dan zie je mijn moeder, zoals ze is.’ ‘Alle techniek die mij helpt om mijn leven zelfstandig te kunnen leiden is welkom.’ ‘Phi (een gezelschapsrobot) voelde aan als een maatje, iemand waarmee ik het samen gezellig had en leuke dingen kon doen. Ik ga haar missen als ze weer weggaat.’
Er schijnt ook onderzoek gedaan te zijn naar wat zorgverleners vinden van wat ze echt niet aan robots willen overlaten: ‘wassen,’ was hun antwoord. Als je cliënten met een lichamelijke beperking vraagt wat ze het liefst door een robot zouden laten doen, zeggen ze ‘wassen, wat zou dat heerlijk zijn’.
Als je luistert naar degenen die baat hebben bij de zorgrobots, hoor je zelden iets negatiefs. Waarom juich ik dan niet enthousiast mee met alle Zora’s, Paro’s en Amigo’s? Natuurlijk ben ik van nature argwanend bij dit soort berichtgeving; er zit een marketingmachine achter. Maar los daarvan, denk ik dat het komt omdat de kijkrichting mij kritisch en alert maakt. De vraag: ‘waar kunnen we robots voor inzetten in de zorg?’ verschilt van de vraag: ‘waar hebben we mensen voor nodig in de zorg?’ Alleen als je die laatste vraag kunt beantwoorden, kun je volgens mij op een verantwoorde wijze met robots aan de slag. [pullquote]Lees ook het artikel uit 2016 dat Thijs Tromp schreef over zorgrobots.[/pullquote]
Het lastige is dat de eerste vraag gemakkelijker is te beantwoorden dan de tweede. Je kunt tal van zaken in de zorg laten uitvoeren door machines. Maar waar heb je nou echt mensen voor nodig? Een antwoord op deze vraag is dat we in de zorg voor elkaar uiting geven aan menselijke waarden die fundamenteel zijn voor onze waardigheid: respect voor de autonomie van een ander, geduld met de gebreken van een ander, aandacht, liefde, hoogachting, vertrouwen, trouw, solidariteit om er maar eens een paar te noemen.
Bij elke robot die we inzetten voor een bepaald onderdeel van de zorg is het verstandig om je af te vragen in welke mate die robot bijdraagt aan het realiseren van deze essentiële zorgwaarden. Als we een robot inzetten omdat we zelf geen tijd en geld meer willen investeren in kwetsbare medemensen, vind ik mijn terughoudendheid terecht.
Vanuit dat perspectief bekeken, zie ik dat robots sommige dingen beter kunnen dan mensen. Zo zag ik onlangs de uitzonderlijk mooie documentaire ‘Scenario’s voor een normaal leven’ (2DOC). Het gaat over Jonathan, een jongen van 8, met autisme. Het is voor hem bijna ondoenlijk om zich sociaal te conformeren. Met zijn ongeremde enthousiasme schrikt hij mensen af. Alsof dat niet genoeg is, is Jonathan overgevoelig voor lawaai en raakt hij overstuur bij onverwachte geluiden. Het is voor hem en voor zijn ouders zeer moeilijk om een beetje normaal te kunnen leven.
Maar dan komt de robot Kaspar om de hoek kijken. Kaspar is niet echt aaibaar, kan niet lopen, beweegt alleen zijn hoofd en zijn armen en spreekt met emotieloze stem. En, o wonder, Jonathan laat zich door Kaspar ‘gezeggen’. Hij doet alles was Kaspar zegt, hij is verzot op Kaspar, Kaspar is zijn beste vriend. Ik zit niet vaak te huilen voor de televisie, maar toen Jonathan Kaspar een tedere omhelzing gaf, kwamen de tranen, ook bij mij.
Waarom? Ik denk vanwege de bitterzoete mengeling: het onvermogen om goed contact te maken én tegelijkertijd de wijze waarop deze Kaspar, met de uitstraling van een ijskonijn, daar wel in slaagt. Waarbij ik wel moet melden dat Kaspar werd aangestuurd door een zorgverlener, die zich verdekt had opgesteld. Daar waar robots een aanvulling zijn op onze menselijke beperkingen, zijn ze een zegen. Goddank voor Kaspar – en voor zijn soufflerende zorgverlener!
Bron: tijdschrift Zin in Zorg van Reliëf, 2018#2. p 12-13.
Afbeeldingen:
1 reactie
TeeningaPalmen
Het was een interessante tekst was dit om door te lezen. Ik zou een paar items kunnen aanstippen, maar ik wil ook niet een grote discussie creeeren. Het is zeker de moeite waard om mee te nemen! De groeten..