Dit verhaal speelt zich af in een verpleeghuis in een dorp in het Brabantse land. Wanneer ik op een vrijdagochtend de muziektherapieruimte wil binnengaan, word ik geroepen door een verzorgende van de afdeling.
Ik ga naar haar toe en ze vertelt me dat mw. van L. ernstig ziek is en op sterven ligt. Ze wilde me hierover informeren, omdat ze wist dat mw. van L. ook altijd bij mij in de muziektherapiegroep heeft gezeten voor dementerenden in de verborgen/verzonken fase.
Na dit treurige nieuws begeef ik me naar haar kamer.
Dit grijpt me echt aan. In de loop der jaren heb ik met mw. van L. en haar man een goede band opgebouwd. Zij was één van de eerste bewoners die ik leerde kennen toen ik in 1998 op een afdeling in een verpleeghuis terecht kwam – in een gecombineerde functie van muziektherapeut en hulp in de zorg. Zij woonde toen in een verpleeghuis in de dichtstbijzijnde stad en haar man kwam haar daar elke dag opzoeken.
Ik heb haar vaak ‘s morgens verzorgd en ‘s middags vaak voor haar, maar ook voor anderen, muziek gemaakt in de huiskamer. Daar zaten ze dan met z’n tweeën, zij en haar man, te genieten van de muziek. Toen het verpleeghuis in het dorp openging is ze daar naartoe verhuisd. Haar man woonde in een flatje boven de verpleegafdelingen.
Enkele jaren later kwam ik als muziektherapeut terecht in het verpleeghuis in dat dorp en wat wil het toeval: de eerste bewoonster die ik tegenkom in de gang op mijn eerste werkdag is mw. van L. en haar man. Hij is erg blij om me weer te zien. Zijn vrouw zit inmiddels in een rolstoel en is erg achteruitgegaan. Wanneer ik haar aanspreek en gedag zeg, kijkt ze op en lacht naar me. Zij had de mooiste glimlach.
“Als zij lacht, schijnt de zon”, dacht ik altijd. “Ze kent je nog”, zegt haar man. Terugdenkend aan het sterke appèl dat muziek altijd deed op haar, beloof ik haar man dat ik haar weer zal opnemen in mijn programma als muziektherapeut. Hij is er erg blij mee. Als zij geniet, geniet hij ook.
Zo gaan er twee jaar voorbij. Iedere keer als ik hem tegenkom in de gang, moet ik hem vertellen hoe het gaat met z’n vrouw bij de muziektherapie. Als ik dan zeg dat ze geniet, dat ze lacht wanneer ik voor haar musiceer, knijpt hij huilend in mijn hand en bedankt me voor alle goede zorgen voor z’n vrouw.
Als ik hem toevallig niet gezien heb in die week en ik breng z’n vrouw terug naar de afdeling na de therapiesessie, vraagt het personeel al in de woonkamer: “Wat moeten we straks tegen mijnheer zeggen? Is het goed gegaan?” Hij wil gewoon dat z’n vrouw nog kan genieten van kleine dingen in het leven, dus als hij die avond weer komt en de ‘zusters’ vertellen hem dat het weer goed was bij de muziektherapie, is hij weer gelukkig.
Hij is zelf een tijd ernstig ziek en verzwakt geweest en dacht dat hij dood ging. Hij heeft me toen gevraagd: “Roy, jongen, als ik niet meer ben, zal je dan nog steeds voor haar blijven spelen?” Ik heb hem dat toen beloofd, maar het was niet nodig………
En nu loop ik naar haar kamer. Haar leven is ten einde, ze zal niet meer naar me lachen als ik voor haar zing of voor haar speel… ze gaat dood… en dat doet me wat.
Ik klop zachtjes op de deur en open deze. Haar man zit naast haar bed en hun drie dochters zijn ook aanwezig. Ze nodigen me uit om binnen te komen. Mw. van L. ligt op bed, ogen dicht, mond ver open, zware langzame ademhaling. Ik weet niet goed wat ik moet zeggen en leg mijn hand op de schouder van haar man.
“Dit was het dan jongen, het is afgelopen, ze gaat ons verlaten.” Hij huilt wanneer hij dit zegt. “Ze vond het toch altijd zo prachtig, als je voor haar speelde, ze genoot er zo van.” “Ja”, zei ik, “ als zij lachte ging de zon schijnen.” Ergens voel ik dat ik iets moet doen, nog één keer, met de gitaar. Ik dacht het en hij zei het: “Roy, wat denk je? Zou het nog één keer kunnen?” Ik knik en zeg: “Dan maken we er een echt afscheidsconcert van.”
Vanuit therapeutisch oogpunt heeft datgene dat ik ga doen generlei waarde. Zij ligt daar in comateuze toestand en er zal zometeen geen sprake zijn van interactie tussen ons door middel van het medium muziek. Maar dat is ook niet mijn bedoeling.
Ook ik wil afscheid van haar nemen en mijn verbondenheid met haar en haar man tot uitdrukking brengen. Ik doe dat op mijn manier: met muziek. “Geef me een paar minuten om wat liedjes uit te zoeken en mijn gitaar te stemmen”, zeg ik tegen haar man en hun drie dochters, “ik ben zo terug.”
Wanneer ik met mijn gitaar en mijn liedjes weer binnenkom ga ik naast haar bed zitten op een krukje. Ik leg uit aan hem en hun drie dochters wat ik ga doen. “Ik ga afscheid nemen van haar en wellicht zal datgene waarover ik zometeen ga zingen, ook uitdrukking geven aan jullie gevoelens op dit moment.” Er wordt al hevig gesnikt en gehuild als ik dit zeg en ook mij laat de situatie niet onbewogen.
Ik heb zelden of ooit last van plankenkoorts gehad in mijn carrière als muziektherapeut, maar nu zit ik met een brok in mijn keel en hevig bevende stem naast haar bed. Wanneer ik mijn liedjes speel en haar aankijk, slaat m’n stem over, als ik naar haar man kijk die huilend met z’n ogen dicht de naam van zijn vrouw roept en hun drie dochters aan kijk die huilend aan haar bed zitten, moet ik gewoon even stoppen met zingen.
Maar ik ben ook dankbaar, ik kan nog één keer voor haar spelen, ook al krijgt ze daar waarschijnlijk niets van mee. Ik zing mijn laatste lied: zo zal het zijn, van Rob de Nijs: “Doof je licht en sluit je ogen… en vergeet de strijd…”
Tekst: Roy Clermons
1 reactie
Sandra van der Linden
Roy,
Prachtig dit verhaal. Raakt me diep en het is zo jou. Het is lang geleden dat wij elkaar gezien en gesproken hebben, was nog in onze studietijd van muziektherapie. Je was al een topvent, studiegenoot en vriend in die tijd en Onze bootreis met de Sjaak Pachstichting zal ik nooit vergeten. Je bent een prachtvent en ik heb enorm veel respect voor dat waar jij voor staat!
Heel veel groetjes, Sandra