Beeld: Op de cohortafdeling worden patiënten, verdacht van of besmet met corona, door artsen en verpleegkundigen verpleegd.
Afbeelding: ETZ Film & Fotografie.
Door: Marieke Schoenmakers
Schort om. Mondkapje op. Spatbril op en haarnetje. Handschoenen aan. Helemaal ingepakt en haast onherkenbaar betreed ik de kamer om kennis te maken met een mevrouw die aan corona lijdt. Ik zwaai naar haar bij wijze van begroeting, vertel haar wie ik ben wat mijn functie is. Om vervolgens op 1,5 meter afstand op een stoel te gaan zitten. Zo vreemd voor een geestelijk verzorger die zich verdiept heeft in lichamelijkheid en aanraken.
In 2013 studeerde ik af voor de master Zorgethiek en Beleid, met een thesis over aanraken in de geestelijke verzorging.[1] Hierin is onder meer te lezen dat aanraken een vorm van ontmoeten is, en veel positieve effecten kan hebben zoals gevoelens van troost en veiligheid. Ook heb ik – in later werk[2] – geschreven over dat je met heel je lijf geestelijk verzorger bent. Hoe je eruit ziet, wat voor kleding je draagt, je leeftijd en je geslacht, alles doet mee in het contact met de ander.
Onherkenbaar
Nu ik beschermende kleding draag valt veel hiervan weg. Mensen zien amper wie ik ben. En bovendien ben ik haast niet meer te onderscheiden van andere zorgverleners. Maar – hoe bijzonder – het lijkt wel alsof verbinding maken met anderen nu makkelijker is dan ooit. Over het algemeen zijn patiënten enorm dankbaar dat je komt. Dat je de moeite hebt genomen om ingepakt en wel hun kamer te betreden, om hun eenzaamheid te doorbreken en het mee uit te houden in hun angst, onmacht en onzekerheid. Er mag namelijk maar beperkt bezoek komen. Wat wel moeilijk blijft, is het afstand moeten houden. Al neem ik dat met bescherming minder strikt, en raak ik soms zelfs aan. Maar de intens verdrietige familie die ik – zonder mijn ‘pak’ – aantrof op de gang, bij hen moest ik de 1,5 meter in acht nemen. Ik voelde me letterlijk erg onthand, ik kon voor mijn gevoel niet optimaal nabij zijn nu hun geliefde op sterven lag.
Onthand en machteloos
Nu ik er over nadenk, voel ik me de laatste weken vaker zo onthand. Machteloos ook. Corona heeft zich laten kennen als een grillig verlopende ziekte, waarbij mensen acuut kunnen verslechteren. Die hele families omver maait. Die het afscheid nemen van geliefden – aan het sterfbed en bij de uitvaart – moeilijk of onmogelijk maakt. Die jezelf kwetsbaar doet voelen, zeker als je op een leeftijdsgenoot stuit zonder onderliggend lijden. Die je slecht doet slapen van alle emoties die – veel minder gedoseerd dan anders – op je af komen. Die je opjaagt omdat je een grote hoeveelheid verzoeken hebt voor het begeleiden van mensen. Waardoor je niet altijd ‘alle tijd’ voor ze kunt hebben, wat zo wezenlijk is in ons vak. En toch, toch ben ik blij dat ik elke dag mag gaan werken. Juist nu zijn mijn collega geestelijk verzorgers en ik van grote betekenis in het ziekenhuis, voor patiënten en voor medewerkers.
Medisch-technische waarden
Wanneer ik als zorgethica reflecteer op wat het zorgen in deze coronacrisis zo anders maakt, concludeer ik dat medisch-technische waarden domineren. Het indammen van het virus staat voorop. Iedereen begrijpt de noodzaak hiervan, maar het heeft een prijs. Niet alleen in het ziekenhuis, ook daarbuiten is dat zichtbaar. Vooral het ‘social distancing’ vind ik enorm ingrijpend. Wij mensen zijn relationele wezens, en voor velen is het zwaar om het contact met anderen zoveel mogelijk te beperken. Wanneer je als patiënt – met of zonder corona – maar één naaste mag ontvangen in de vroege avond, dan duren de dagen lang. Zeker als je je beroerd voelt en bang bent. Voor zorgverleners is het moeilijk dat ze niet spontaan bij een patiënt kunnen langsgaan voor een praatje, vanwege de hygiënemaatregelen. Dat ze niet zomaar een hand kunnen vastpakken. Ze soms voor meer patiënten tegelijk moeten zorgen dan normaal. En ze familie maar beperkt mogen toelaten, zelfs bij het sterven.
Positieve kanten
Gelukkig zie ik ook dat deze crisis, ondanks alle verschrikkingen, positieve kanten heeft. Het virus roept een gevoel van kwetsbaarheid en van nederigheid op, wat het in onze cultuur overheersende idee van maakbaarheid onderuithaalt. En dat was nodig. Het zorgt er ook voor dat meer mensen (tijdig) gaan nadenken over hun wensen ten aanzien van hun levenseinde.
Een ander positief punt is de enorme creativiteit van mensen, niet alleen op werkgebied en ondernemerschap, maar ook in het zoeken naar contact met elkaar. Juist nu we afstand van elkaar moeten houden, beseffen we meer dan ooit wat we missen en wat van betekenis is.
Tenslotte zie ik dat andere waarden op de voorgrond komen te staan, als een soort van tegenhanger van de klinische maatregelen die genomen zijn om corona een halt toe te roepen. Waarden als solidariteit, saamhorigheid en zorgzaamheid komen meer aan de oppervlakte. Iedereen is zich ervan bewust dat we samen moeten optrekken. In het ziekenhuis is dit op veel manieren te merken. Collega’s en zorgpersoneel van buiten, die zich massaal aanmelden om te helpen op de corona-afdelingen. De tomeloze inzet van alles en iedereen. De vele steunbetuigingen. De taarten, pizza’s, bloemen, fruitmanden e.d. die naar het ziekenhuis worden gebracht. We zijn zo lief voor elkaar. En we letten op elkaar. “Hoe gaat het met je?” en “Hou je het vol?” zijn vragen die dagelijks aan mij gesteld worden door deze of gene. Ik vind dat prettig werken, omdat ook ik als geestelijk verzorger, het af en toe nodig heb om geestelijk verzorgd te worden in deze onwerkelijke tijd.
[1] Schoenmakers, M. (2013). Aanraken als eerste en als laatste taal. Literatuurstudie naar het aanraken van mensen met dementie door geestelijk verzorgers. Masterthesis Zorgethiek en Beleid, Tilburg University. Zie: https://www.zorgethiek.nu/wp-content/uploads/2014/02/masterthesis-marieke-schoenmakers.pdf .
[2] Schoenmakers, M. (2018). Lichamelijkheid in de geestelijke verzorging. Nog een wereld te winnen. Waardenwerk, 73, blz. 99-112.
0 reacties