In mijn meest sportieve outfit zit ik op een crosstrainer. De fietsen staan in een hoefijzervorm geplaatst, alle aanwezigen revalideren na de behandeling van een vorm van kanker. Drie zuignappen op mijn lijf geven informatie door aan de twee revalidatieprofessionals die alle deelnemers via zowel het beeldscherm als observatie in de gaten houden. Al een maand trap ik mij in het zweet, doe ik mee aan sport, spel en trainingen om mijn conditie en kracht weer op peil te krijgen na de chemoreeks. Drie ochtenden per week ben ik in het revalidatiecentrum te vinden. Eerlijk waar, ik ben nog nooit zo sportief geweest als nu. Vooraf dacht ik: ‘Dat ga ik mooi niet doen’, maar naarmate ik merkte welke impact de kuren op mijn lijf hebben gehad kon ik niet anders meer. Ik wil zo gezond mogelijk worden.
Omdat ik de vorige keer best goed gefietst heb wordt bij mij het niveau opgeschroefd. Mijn fysieke functioneren moet immers verbeteren. Het simulatiehellinkje wordt hoger en hoger om mijn hartslag op te voeren. Na ongeveer zeven minuten heb ik het gevoel dat ik stuk ga. Nu heb ik dat iedere keer in enige mate en voorgaande keren kon ik mij daar ‘doorheen fietsen’. Ik zie de anderen fietsen en kletsen tegelijk. Maar mijn adem komt zo hoog te zitten en mijn benen voelen zo zwaar, ik keer mij in mijzelf en fiets door. Even doorzetten, ik wil immers opknappen?
Als ik na een half uur klaar ben met de training stap ik van de fiets af. Terwijl ik de zuignappen schoonpoets ben ik ineens duizelig. ‘Gaat zo wel over’, denk ik. Via de trap naar beneden ga ik naar de sporthal, daar heb ik na de pauze de volgende training. Maar op de trap ga ik haast tegen de vlakte. Ik grijp mij vast en word ineens ondersteund door de ‘fietsbegeleider’. ‘Gaat het wel?’, zegt ze. ‘Ik ben dizzy’, zeg ik. Ik schrik (weer) van mijn eigen kwetsbaarheid en ik moet ineens een beetje huilen.
In de pauze krijg ik advies van mijn ‘lotgenoten’.
‘Ik heb dat ook wel gehad, dan wil je zo graag ‘beter worden’, dan ga je over je grenzen heen’, zegt de ene. En een andere zegt: ‘Ik kon wel eens een paar dagen niet meer lopen na de training.’ Ze zijn het er beide over eens dat ik moet leren om mijn grenzen aan te geven. De circuittraining lukt vervolgens met moeite, maar bij het omkleden erna ga ik weer bijna onderuit. In tranen ga ik weg, in de auto zoek ik focus voordat ik ga rijden.
Onderweg naar huis rijd ik voor mijn werk langs, het ‘kasteelgedeelte’ van de kliniek is helemaal ingepakt en staat in de steigers. Ik wip even langs huis om het hondje uit te laten en voor een boterham en ga door naar ‘de hogeschool’, ik mag een gastles verzorgen.
Deze zelfde middag sta ik drie uur achter elkaar te ‘shinen’. Ik verzorg een inleiding in de ethiek en een workshop moreel beraad. Ik bespreek zelfs enkele ‘kankervoorbeelden’ ter illustratie. Zowel studenten als docenten zijn enthousiast en ik word achteraf door de docenten gevraagd of ik mee wil denken over hun curriculum. En ik denk bij mijzelf: ’Zonet stond ik nog te janken in het revalidatiecentrum. En nu loop ik geheel geloofwaardig de professional uit te hangen. Ik lijk wel twee verschillende personen. Dat is eng…’
Dan denk ik weer terug aan ‘de Mesdag’, de kliniek waar ik werk. Het oudste deel van het gebouw is aan renovatie toe. Het gebouw is onder constructie, net zoals ik dat nu ben. En dat gaat niet zonder slag of stoot. Ik zal nooit meer dezelfde worden als voor ‘alles’, maar hopelijk wel groeien in mijn mogelijkheden. Net als het ‘kasteel’ sta ik in de steigers. En ineens heb ik door dat ik wel een eenheid ben. (Te) hard werkend aan mijn revalidatie en shinen in de collegezaal: in beide gevallen wil ik zo min mogelijk beperkt worden in mijn doen en laten door ‘mijn kanker’. En dat dat muntje twee kanten op kan vallen heb ik vandaag geleerd.
Swanny Kremer
0 reacties