Ik ben Karlijn Kremer en 27 jaar. Voor ik de master Zorgethiek en Beleid ben gaan volgen heb ik de bachelor Humanistiek afgerond. In januari ben ik gestart als trainee bij RadarAdvies, een adviesbureau in het sociaal domein.
De afgelopen jaren zijn er veel ontwikkelingen geweest in de ouderenzorg. Denk aan bezuinigingen, de opkomst van zelfsturende teams en de extramuralisering. Ik heb onderzocht hoe verzorgenden in de ouderenzorg deze veranderingen hebben ervaren en wat de invloed ervan is op hun dagelijkse werkzaamheden. Dat deed ik in opdracht van de Commissie Ethiek van de Vereniging voor Verzorgenden en Verpleegkundigen Nederland (V&VN).
Tijdens mijn middelbare school en naast mijn studie heb ik in verschillende verzorgings- en verpleeghuizen gewerkt. De toewijding van zorgverleners die daar werkzaam waren heeft me erg geraakt. Sindsdien ben ik me altijd verbonden blijven voelen met de (ouderen)zorg. Toen de kans voorbij kwam om in opdracht van de V&VN dit onderzoek te doen was ik dus meteen enthousiast.
Zorgethiek is een stroming in de ethiek waarbij de zoektocht naar ‘wat is goede zorg?’ altijd start in de praktijk en waarbij de normativiteit wordt uitgesteld. Ook in dit onderzoek ben ik gestart in de praktijk en heb ik zo open mogelijk gekeken hoe verzorgenden zelf hun werk ervaren en hoe ze kijken naar de ontwikkelingen in hun beroepsgroep.
Ik heb geprobeerd recht te doen aan de verschillende verhalen van de respondenten door ze in narratieven op te schrijven. Daarbij heb ik ook gewerkt met een theoretisch kader waarin het zorgethische critical insight relationaliteit centraal staat. Ik bepleit dat relationaliteit en afstemming gezien kunnen worden als de kern van verzorgen (en dat juist deze kern maakt dat verzorgen vaak laag gewaardeerd wordt).
Na een literatuurstudie en bestudering van verschillende beleidsteksten ben ik met vijf verzorgenden een dagdeel mee gaan lopen. Ik heb meegekeken met hoe ze werken en heb ook een kort interview afgenomen. Met behulp van een narratieve analyse heb ik hier vijf narratieven (verhalen) van opgesteld.
Ook heb ik aan de hand van mijn bevindingen een focusgroep georganiseerd met acht verzorgenden, waarin we hebben gesproken over de ervaren ontwikkelingen in hun beroep en de betekenis hiervan voor de dagelijkse praktijk. De bevindingen uit de praktijk heb ik tot slot in dialoog gebracht met, onder meer, de theorie over Menslievende Zorg van Annelies van Heijst.
Wat me enorm is opgevallen tijdens het meelopen met de verzorgenden is de uitbreiding van hun takenpakket over de jaren heen. Enerzijds hebben ze een deel van het werk van zorgassistenten en zorghulpen overgenomen, zoals het opmaken van de bedden en het verzorgen van ontbijt.
Anderzijds hebben mijn respondenten door de invoering van zelfsturende teams veel managementtaken gekregen, zoals de roostering, de uitbetaling van salaris en de coördinatie van ziekteverzuim. Daar bovenop wordt tegenwoordig verwacht dat zij een centrale rol spelen in het netwerk rondom de zorgontvanger: het contact met de mantelzorgers, vrijwilligers, de zorginstellingen, de huisarts en de specialisten.
Daarnaast was er een opvallende bevinding die niet in de scope van mijn onderzoek viel. Ik heb vooraf gekozen om verzorgenden te volgen die minimaal tien jaar werkzaam zijn in de ouderenzorg, zodat ze uit eigen ervaring konden vertellen wat de veranderingen voor hen betekend hebben.
Ik was echter verrast over het beeld dat naar voren kwam van de grote (ervaren) verschillen tussen generaties verzorgenden. Zo vond de ‘oudere’ generatie die ik sprak dat de ‘jongere’ generatie verzorgenden veel minder praktisch wordt opgeleid (ze zouden bijvoorbeeld minder goed zijn in het opmaken van bedden). Daarnaast miste de oudere generatie bij hen aandacht voor de beleving van ouderen waarvoor ze zorgen.
Anderzijds zou de jongere generatie wel beter zijn toegerust op de eisen die aan de huidige zorgverleners worden gesteld. Denk hierbij aan digitale vaardigheden of het omgaan met mantelzorgers.
Omdat ik in mijn onderzoek alleen de oudere generatie verzorgenden heb gesproken, belicht mijn scriptie slechts één perspectief. Het zou goed zijn als dit onderzoek een vervolg krijgt, waarbij ook de jongere groep verzorgenden gehoord wordt en beide perspectieven met elkaar in gesprek worden gebracht.
In mijn scriptie doe ik verschillende aanbevelingen voor de Commissie Ethiek van de V&VN. Een eerste is dat het belangrijk is om de meerwaarde van het verzorgend beroep duidelijker in beeld te brengen. Er blijkt namelijk behoefte te zijn aan het onder woorden brengen van een positief beeld van deze beroepsgroep, dat zich onderscheidt van zowel informeel zorgen als het verpleegkundig beroep.
Ten tweede is het belangrijk om zichtbaar te maken hoe verzorgenden – vaak ongezien – de gaten vullen die er in het zorgproces vallen. Zo kan de verantwoordelijkheid hiervoor collectief gedeeld worden en komt deze niet slechts op de schouders van deze groep terecht. Dit geldt breder: bij veranderingen zou altijd inzichtelijk gemaakt moeten worden wat dit in de praktijk betekent voor het primaire zorgproces.
Tot slot, en zoals ik al eerder aangaf, is de beroepsgroep van verzorgenden niet homogeen. Generatie en scholing zorgen voor andere beroepsbeoefenaars met onderlinge spanningen, eigen manieren van werken en verschillende zorgopvattingen. Er moet voldoende aandacht zijn voor deze verschillen op de werkvloer. Bij voorkeur wordt er van elkaar geleerd.
Zorgethicus
Trainee adviseur bij RadarAdvies
LinkedIn
Afbeelding: ‘Zin in zorg’ illustratie van Iris Boter
0 reacties