De overheid denkt mantelzorg (of liever breder aangeduid: naastenzorg) af te kunnen dwingen en schendt zo mogelijk de Grondwet. Slecht idee, vindt zorgethica en theologe Sanne Rodenburg.
Met haar scriptie Helden of Hufters – een zorgethische studie naar morele druk om te mantelzorgen studeerde zij in 2016 af aan de Master Zorgethiek en Beleid van de UvH. Nu dit onderwerp opnieuw actueel is, vatte zij haar standpunten nog eens samen. Het onderstaande artikel werd op 29 november 2018 gepubliceerd in het dagblad Trouw.
Het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie pleit voor een uitbreiding van de wettelijke zorgplicht tussen familieleden. Want, zo stelde zij onlangs in haar sociaal-politieke voorstel Gezinskapitaal, mantelzorg is een ‘vanzelfsprekende morele verplichting’.
Als wij van mantelzorg spreken, bedoelen we informele naastenzorg: zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende, door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie en gefundeerd is in affectie, plichtsbesef en/of praktische haalbaarheid. Om naastenzorg ook goede zorg te laten zijn, moet de naastenzorger niet alleen door plichtsbesef, maar door alle drie de voorwaarden gemotiveerd worden.
‘Heb uw naaste lief’ en ‘Eert uw vader en uw moeder’ zijn de bijbelse geboden waaraan de ChristenUnie haar voorstel ontleent om ‘rechtsverhoudingen te scheppen die de liefde in het huwelijk en het gezin een vaste basis geven’. De ChristenUnie, maar ook de overheid, lijkt er vanuit te gaan dat affectie tussen naasten een vanzelfsprekendheid is én dat zij daarop een beroep mag doen. ‘Het is toch je moeder…’ Moet ik daarom van haar houden? Ook nu ik haar door haar ziekte niet meer herken? Ongeacht ons problematische gezamenlijke verleden? En hoe denkt een overheid die affectie te kunnen afdwingen en borgen?
Nog los van de interpretatie van de bijbelse aansporing, heeft het begrip ‘naaste’ geen eenduidige betekenis. De vraag ‘Wie is mijn naaste?’ wordt nota bene door Christus zelf (Lukas 10:37) anders beantwoord dan door de ChristenUnie (‘familie’).
Moreel plichtsbesef om naastenzorg te verrichten is relatie-, cultuur- en context-gebonden. Ook deze voorwaarde voor goede naastenzorg kan door de overheid niet afgedwongen worden – hooguit gepropageerd. Het is juist de taak van de overheid om er op toe te zien dat een naastenzorger niet buitenproportioneel onder druk gezet wordt binnen de eigen gemeenschap, op grond van de aldaar heersende normen en waarden.
Het dwingend opleggen van een morele verplichting zónder wettelijke bekrachtiging kan zelfs in botsing komen met artikel 1 van de Grondwet, dat stelt dat allen in Nederland in gelijke gevallen gelijk worden behandeld. De vele vormen van relaties, biologische en niet-biologische, maken de bloedband als egaliserend criterium immers onhandelbaar, waardoor er discriminerende factoren doorslaggevend kunnen worden (zoals geslacht en productiviteit op de arbeidsmarkt). Het beleid om een verplichtend beroep te doen op het (vermeende) netwerk van naasten knaagt daarmee aan de wortels van de rechtsstaat. Als een overheid ervoor kiest in haar wet- en regelgeving om moreel plichtsbesef en affectiviteit uit te nutten, begeeft zij zich ten aanzien van mensenrechten op glad ijs.
Wel kan de overheid de praktische haalbaarheid van naastenzorg bevorderen met flexibele werktijden, kinderoppas, respijtzorg, huishoudelijke en psychosociale ondersteuning, medische hulpmiddelen en training; gemeentes zijn hier al druk mee bezig. Maar het kan beter: we zouden we als samenleving moeten erkennen dat naastenzorg een meer dan volledige baan kan zijn, die een volwaardig salaris en passende arbeidsvoorwaarden verdient in plaats van schamele compensatie uit het persoonsgebonden budget van de zorgbehoevende.
Ik sluit mij aan bij Marian Verkerk in het interview met Leonie Breebaart (Trouw, 10 november j.l.), die opmerkt dat er geen algemene regels zijn voor naastenzorg. Elke zorgsituatie vraagt om maatwerk, om open en niet-stigmatiserende afweging van de wensen, mogelijkheden en beperkingen van de betrokkenen in die particuliere situatie. Het is maar de vraag of de gemeente in het keukentafelgesprek in staat is dat fluïde en continue proces respectvol te begeleiden.
En als het zorgen dan toch gaat schuren op het affectieve of praktische vlak, leidt het uitoefenen van morele druk tot een situatie die zorgbehoevende, naasten en uiteindelijk de samenleving onvermijdelijk zal schaden.
Dat moeten we niet willen.
2 reacties
Arno Bakkers
En hoe mensonterend is het als ik zorg moet ontvangen omdat die ander verplicht is dat te doen? Zorg wil je krijgen met compassie; ik mag er zijn, en niet omdat ik er nog ben moet jij gedwongen zijn mij te helpen,
Naastenzorg kan niet verplicht worden | Reuma Patienten Vereniging Arnhem e.o.
[…] niet alleen door plichtsbesef, maar door alle drie de voorwaarden gemotiveerd worden. Lees hier het volledige artikel. […]