Anne-Fleur van der Meer promoveerde eind september 2018 aan de VU op het proefschrift Ladders naar het licht. Depressie en intertekstualiteit in hedendaagse autobiografische literatuur. Hoe vatten (voormalig) patiënten hun ervaringen met depressie in woorden? Wat zijn de functies van deze autobiografieën in de samenleving? Dat zijn de vragen die Anne-Fleur in haar boek beantwoordt. Zorgethiek.nu stelde haar een aantal vragen over het onderzoek en de weg naar promotie.
Ik studeerde Nederlandse Taal en Cultuur aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Vanaf het begin heb ik belangstelling voor de relaties die literatuur onderhoudt met aanpalende domeinen zoals wetenschap, religie, ethiek en politiek. Zo bestudeerde ik in mijn afstudeeronderzoek de representatie van de psychoanalyse en de bijbel in de roman De ontdekking van de hemel (1992) van Harry Mulisch. In het onderzoeksdomein van Literature and Science Studies, waar ik met mijn scriptie op aansloot, is vaak gedemonstreerd dat literatuur kennis en opvattingen verspreidt over thema’s die binnen deze domeinen en in de samenleving belangrijk zijn. Ik vind het interessant te kijken op welke manier literatuur dat doet.
Omdat ik me verder wilde ontwikkelen als onderzoeker op dit gebied volgde ik de tweejarige onderzoeksmaster Literary Studies. In deze master hield ik me bezig met literaire voorstellingen van wetenschap, geneeskunde en techniek. Ik presenteerde in Oxford bijvoorbeeld over de manier waarop literatuur zich mengt in ethische debatten over gentechnologie. Tijdens de onderzoeksmaster bereidde ik trouwens al het onderzoeksvoorstel voor dat zou leiden tot het promotietraject waar we het nu over hebben. Naast mijn studies werkte ik met groot plezier bij de thuiszorg in de kop van Noord Holland en in hartje Amsterdam.
Een mooie kant van promoveren vond ik ook het lesgeven: met anderen nadenken over actuele thema’s in literatuur en maatschappij. In mijn colleges gaf ik wetenschap, ethiek en gezondheidscultuur graag een centrale plaats. Ik verzorgde aan de VU bijvoorbeeld een werkcollegereeks over de manier waarop ziekte, gezondheid en zorg zijn voorgesteld in Nederlandstalige romans en autobiografieën. Mijn studenten onderzochten o.m. het werk van Daan Heerma van Vos, Frederik van Eeden, Myrthe van der Meer en Isa Hoes en lieten in papers zien hoe literatuur bijdraagt aan de beeldvorming over medische onderwerpen. Het bleek een vruchtbare mix van wetenschappelijk en maatschappelijk relevant onderzoek waaraan de studenten en ik veel plezier beleefden.
Ladders naar het licht gaat over de manier waarop depressie is voorgesteld in zeven veelbesproken autobiografische boeken. De boeken verschenen tussen 2008 en 2013 in Nederland, Duitsland, Groot Brittannië en de Verenigde Staten. Het proefschrift gaat na wat de functie van deze teksten in de samenleving kan zijn. Ik bestudeerde onder meer het boek Pil van Mike Boddé, Kikker gaat fietsen van emeritus hoogleraar Franse letterkunde Maarten van Buuren en Shoot the Damn Dog van de Britse auteur Sally Brampton.
Bij mijn analyse van deze autobiografieën heb ik gekeken naar wát er over depressie wordt verteld, maar vooral ook hóé dat gebeurt. Daarmee onderscheidt mijn onderzoek zich van studies waarin vooral gelet is op de medische inhoud van de boeken. Ik laat zien dat juist ook letterkundig, tekst-analytisch onderzoek belangrijke karakteristieken en functies van deze teksten kan blootleggen.
Tijdens mijn onderzoeksmaster verscheen de bestseller Pil, hoe een cabaretier zijn depressie overwon van Mike Boddé. Het boek kreeg van lezers en van gezondheidsprofessionals veel aandacht. Ik dacht na over de vragen die ik als geesteswetenschapper zou kunnen stellen aan een boek dat gaat over een medisch onderwerp dat in toenemende mate onze samenleving bezighoudt. Dat groeide uiteindelijk uit tot een promotietraject – gefinancierd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) vanuit het domein Sociale en Geesteswetenschappen.
Ik heb gebruikgemaakt van de narratologie, waarbij ik heb geanalyseerd met welke verteltechnieken de ervaringen van depressie in taal zijn uitgedrukt. Naast narratologisch onderzoek heb ik intertekstueel onderzoek verricht. Daarbij ging ik na hoe schrijvers informatie en ideeën van anderen in hun teksten verwerken en op welke manier de teksten verwijzen naar actuele discussies over depressie. Die intertekstualiteit bleek uiteindelijk de sleutel tot meer inzicht in de functie van de autobiografieën in de samenleving.
Een mooie ontdekking vond ik dat autobiografische boeken ons veel meer bieden dan het gedetailleerde verslag van een aangrijpende ziektegeschiedenis. De boeken gaan stuk voor stuk ook over een zoektocht naar kennis. Over de behoefte om depressie te begrijpen en er grip op te krijgen: waar lijd ik aan, hoe komt het dat ik depressief ben, waar moet ik antwoorden zoeken?
Hier zie je een interessante parallel met de gezondheidscultuur in brede zin waarin datzelfde mechanisme zichtbaar is: we zoeken voortdurend naar manieren om depressie te begrijpen en er grip op te krijgen. In autobiografieën zie je hier de sporen van terug. Je leest van dichtbij met zo’n zoektocht mee.
Antwoorden op deze kennis- en verwantschapsvragen worden door de ik-vertellers gezocht in uiteenlopende bronnen, in zelfhulpboeken bijvoorbeeld. Of in medische theorieën en artikelen. Ze gebruiken deze medische kennis om hun eigen onzekere ervaringen en (fysieke) klachten te ordenen en hanteerbaar te maken.
Niet dat de medische kennis altijd het laatste woord heeft, overigens. De eigen ervaringen fungeren als toetssteen. In de autobiografie van Mike Boddé, bijvoorbeeld, evalueert de “ik” inzichten uit de cognitieve gedragstherapie op basis van zijn ervaringskennis: ‘Hoe goed ik ook snapte dat ik beren op de weg aan het zien was, ik bleef ze zien. […] De knop in mijn hersenen stond op ‘beren’.’ (Boddé 2010, p. 48). Het laat zien dat Boddé met zijn boek meer doet dan het delen van persoonlijke ervaringen, hij mengt zich ook in debatten over de omgang met ziekte en gezondheid in onze cultuur.
Behalve deze kennisvragen, zie je in de autobiografieën vragen naar verwantschap met anderen. Dat vond ik ook een intrigerende constatering. Ik kwam vragen tegen als: op wie lijk ik, hoe kom ik uit mijn isolement, waar hoor ik bij en wie kan mij troosten? De vertellers vinden antwoorden bij hoofdpersonen uit beroemde literaire werken, van Sartre en Dante bijvoorbeeld, waarin zij lotgenoten vinden.
De autobiografieën maken met verschillende verteltechnieken het unieke perspectief van de individuele patiënt inzichtelijk. De boeken werpen daarbij (hoewel niet altijd expliciet) ook licht op de concrete gevolgen van beleid, zorg en maatschappelijke normen ten aanzien van ziekte en ziekzijn. Ze tonen bijvoorbeeld een behoefte aan (of, voor wie het zo wil zien: een plicht tot) interpretatie, begrip en ‘self-management’ van ziekte. Én ze leveren tegelijkertijd een eigenzinnige bijdrage aan de pogingen tot dat begrip.
Mijn proefschrift laat zien dat autobiografieën hun lezers een leidraad kunnen bieden voor hoe, en met welke bronnen, je depressie kunt begrijpen en betekenis kunt geven. Op die manier kunnen de autobiografieën een belangrijke rol spelen bij de omgang met en de zorg voor depressiepatiënten in onze samenleving.
0 reacties