“Bent u alleen?”, vraag ik aan de oude man terwijl ik op een reactie let van de andere aanwezigen in de wachtkamer. Bam! Deze vraag blijkt de spijker op zijn kop te slaan maar dat dringt dan nog niet tot me door.
De man komt wat mokkend in beweging. Hij drukt zich op uit de bank in de wachtkamer en valt net zo hard weer terug. Ik schiet te hulp en help hem overeind. Eenmaal staande wankelt hij op zijn benen en moet ik hem aan beide armen ondersteunen voordat hij zijn evenwicht kan omzetten in stappen. Strak voor zich uit kijkend en met onzekere tred volgt hij mij aan mijn zijde naar de spreekkamer. In zijn ene hand heeft hij een wandelstok en in zijn andere hand houdt hij een oude envelop vast met wat papieren daarin.
De tekst bij het consult luidt ‘second opinion’. Het voorzorgveld in het patiëntendossier vermeldt ‘valrisico – geen actie’, een parameter van kwaliteit en veiligheid binnen ons JCI-keurmerk. De verwijsbrief van de huisarts is uiterst summier: “Graag uw mening bij de ogen van deze patiënt”. Dat is alles en tegelijkertijd niets. Dit wordt naar vermoeden een lang consult en ik waarschuw mijn collega’s.
Chaos! De man praat onsamenhangend en springt van de hak op de tak. Hij klinkt alsof hij in nood is: zijn ogen gaan alleen maar achteruit ondanks een ingezette behandeling bij zijn eigen oogarts in een ander ziekenhuis. Antwoorden op vragen die zijn diagnose, de ingezette behandeling en zijn algemene gezondheid moeten specificeren moet hij me schuldig blijven, alles is zo snel gegaan … Hij rommelt wat onhandig in zijn papieren, wellicht onthullen die iets. Maar het blijken enkel zijn afspraakbriefjes te zijn van het andere ziekenhuis. Ik stel hem voor om met een schone lei te beginnen. Hij is zichtbaar opgelucht en lijkt wat te ontspannen.
Tijdens het oplezen van de letterkaart schrik ik van het gezichtsvermogen van de man. Met zijn rechteroog ziet hij 5%, met zijn linker 20%. Is deze man echt alleen hier? Ik deel hem zijn zichtwaarden voorzichtig mee en zie de vertwijfeling in zijn gezicht. Mijn vraag aan hem over hoe hij zich weet te redden in zijn dagelijkse bezigheden, verandert de rest van het consult compleet.
De man breekt en begint hartverscheurend maar ingetogen te huilen. Hij reikt zijn linkerhand naar me uit en terwijl ik die vasthoud volgt snikkend het verhaal dat zijn vrouw na 60 jaar huwelijk van hem wil scheiden. Dat hij geen contact heeft met een van zijn zoons. Dat hij nog geen eitje kan koken. Dat zijn heup- en knieprothesen hem niet hebben geholpen om mobiel te blijven. Dat zijn huisarts hem een deeltijdplaats in een zorgcentrum heeft bezorgd en dat zijn eigen oogarts alleen maar zijn schouders ophaalt over zijn dalende gezichtsvermogen. Hij voelt zich aan alle kanten aan zijn lot overgelaten.
Ik stel voor even een adempauze in te lassen en haal wat te drinken voor hem. Ik pleeg kort overleg met de oogarts en mijn collega’s. We besluiten om deze ochtend zoveel mogelijk aan extra diagnostiek te doen om zijn oogheelkundige situatie in kaart te brengen. Iedereen schikt wat in qua tijd, ruimte en capaciteit in dienst van deze man.[pullquote]Wel gekeken maar niet gezien?[/pullquote]
Na ruim een uur zijn we wat wijzer: het slijtageproces dat zijn heupen en knieën aantast heeft volgens onze oogarts ook zijn ogen bereikt. De gevolgen daarvan blijken onomkeerbaar. Het consult gaat vanaf daar niet meer over zijn ogen maar wel hoe we adequate begeleiding door zijn huisarts, zijn eigen oogarts en een visueel revalidatiecentrum kunnen organiseren.
Als ik uiteindelijk de man naar de tafel begeleid waar hij kan wachten op de regiotaxi schieten er allerlei gedachten door me heen. Ik ken het verhaal niet van de kant van zijn vrouw en zijn kinderen, ook niet van de huisarts en de oogarts in het ziekenhuis vlakbij zijn huis. Toch vraag ik me af hoe het zo ver heeft kunnen komen dat deze man zo alleen is komen te staan in de zorg rond hem.
Ik denk aan de vijf fasen van zorg van Joan Tronto((Tronto, J. C. (2013). Caring Democracy, Markets, Equality, and Justice. New York: New York University Press. p. 22-23.)). Aan competentie heeft het de zorgverleners vermoedelijk niet ontbroken, maar ik vraag me af hoe het met aandacht zat. Hebben zijn huisarts en zijn eigen oogarts wel gekeken maar niet gezien? In hoeverre zijn zij in staat geweest om deze man te zien als kwetsbaar en afhankelijk in plaats van autonoom en in staat eigen regie te voeren over zijn leven? Is daardoor verantwoordelijkheid nemen door de zorgverleners niet tot uitdrukking gekomen?
De verleende zorg is in elk geval niet als goede zorg ervaren getuige zijn aanvraag voor een tweede mening. Denkend aan zijn voormalige echtgenote en zijn ‘verloren’ zoon zie ik ook dat solidariteit wel een affectieve basis nodig heeft en ambivalente gevoelens deze fase van zorg in de weg kunnen staan. Maar wie ondersteunt dan nog een mens die wankelt in zijn bestaan en dreigt om te vallen door een gebrek aan goede zorg?
Eenmaal terug in mijn spreekkamer komt een collega mij een kop koffie brengen. Ze kijkt me aan, het spreekuur loopt uit en we moeten verder. Voordat ik het consult van de man afsluit kijk ik opnieuw naar de tekst die bovenaan mijn beeldscherm prijkt als kwaliteits- en veiligheidsparameter. Ik kom tot de conclusie dat ‘valrisico’ en de daarbij noodzakelijke handeling als statisch begrip geen enkele waarde heeft. Bij iedere patiënt en bij elk consult vraagt het opnieuw om duiding als onderdeel van goede zorg.
[widget id=”footnotes_widget-2″]
1 reactie
Valrisico – Roodkwadraat
[…] denk aan de fasen van goede zorg van Joan Tronto1. Aan competentie heeft het de zorgverleners vermoedelijk niet ontbroken, maar ik vraag me af hoe […]