Ik ben wel gewend aan hekken en muren, ik werk immers in een tbs-kliniek. Maar dit is toch anders. Ik zie natte grijze gebouwen in ‘the middle of nowhere’ op de dampende klei staan. Verder hekken, hekken en nog eens hekken. Je kunt deels naar de binnenruimtes kijken en dus ook van binnen naar buiten. Ik vraag mij af hoe fijn dit is.
De mensen die hier verblijven wonen er. We zijn gearriveerd bij de langdurige forensische psychiatrische zorg, beter bekend als de longstay. Sommige bewoners zullen hier vanwege hun kwetsbaarheid, beperkingen en hun risico voor de maatschappij jaren moeten wonen. Maar is het wel een waardevol leven? Zo weggestopt op de klei?
Na een uitgebreide toegangscontrole waarna ik bepaald heb dat ik een piepend aura moet bezitten kan ik naar binnen. Voorafgaand aan een congres op het terrein mag ik deelnemen aan een rondleiding die gegeven wordt door een bewoner samen met een medewerker. In een groepje worden we over het terrein geleid dat veel ruimer blijkt te zijn dan ik eerst dacht. Gelukkig maar.
Het eerste gebouw waar we naar binnengaan is een wooncomplex. De bewoners hebben een eigen kamer met balkon. De meesten kunnen daar vrij gebruik van maken, alleen als bewoners bijvoorbeeld hard over het terrein schreeuwen of exhibitioneren wordt hen de toegang tot het balkon ontzegd. Een ‘schoonmaker’ in de gang wil wel een praatje maken. Hij nodigt ons ook uit om zijn kamer te zien. Zijn kamer is heel netjes, vrij leeg. Aan de muur hangt prominent een grote ingelijste foto van zijn ouders.
Al met al is hij al 20 jaar binnen. Hij oogt nog vrij jong, waarschijnlijk heeft hij nog vele jaren voor de boeg. Hij zou buiten wel een leven willen hebben, maar hij weet niet hoe. Buiten heeft hij alleen zijn ouders nog, verdere contacten heeft hij verloren. Hij heeft ook niets opgebouwd. Ik merk dat deze meneer ons lang aan de praat probeert te houden. De medewerker maant drie keer aan om af te ronden. We lopen weer verder. De meneer die we achterlaten komt wat treurig op mij over.
Onder het lopen naar een andere locatie kom ik een ‘oude bekende’ tegen. Hij ziet er grauw uit, ongeschoren, capuchon op. Al lopend vraag ik hem hoe het met hem gaat. ‘Op en neer zegt hij’. ‘Gelukkig ook nog op’, zeg ik terwijl de rondleiding verder gaat. Hij knikt en glimlacht. Ik moet verder maar ik baal. Voel mij schuldig. Ook al ken ik hem amper, alleen door hem aan te kijken voel ik al een verantwoordelijkheid waar ik nu niets mee kan.
Ik besluit een praatje met de gids te maken en vraag hem wat hij de hele dag doet. Hij vertelt trots dat hij in de fietsenwerkplaats werkt. Hij doet zijn werk met veel plezier en hij krijgt ook veel ‘compelementen.’ Hij heeft contact met ‘het dorp’ omdat hij fietsen en scooters repareert en hij heeft ook een partner die mag logeren. ‘Ja’, zegt hij, ‘als ze de poort open zouden zetten zouden 70 van de 90 bewoners hier blijven. We hebben het goed, we krijgen verantwoordelijkheid. Ons leven is hier.’
Op de route naar de congresruimte bekijken we nog verschillende werkplaatsen. Een patiënt haakt mandjes voor de kattenopvang ‘omdat dieren het toch ook goed moeten hebben?’ Anderen maken meubels, er worden plantjes gekweekt, borders onderhouden, en ook nestkastjes gemaakt. Ik koop een nestkastje dat vol met gekleurde bloemetjes is beschilderd. Het voelt ineens zo symbolisch: de bewoners die goed genesteld zijn willen de kliniek niet uit ook al staat de poort open.
0 reacties