Haar eerste dag. Ik mag mijn nieuwe stagiaire ophalen bij de portier. Ze is jong. We hebben al kennisgemaakt maar zij is nog nooit in de kliniek geweest. Het eerste wat je ziet zijn hoge muren. Ze is de grote sluizen al doorgeweest en is gecheckt bij de entree op het bezit van wapens, drugs en niet toegestane elektronica. De introductiedag voor nieuwe medewerkers en stagiaires in deze tbs-kliniek zit vol dus ik ga zelf met haar de ‘veiligheidsissues’ langs.
Het eerste dat ik doe met haar is naar de collega’s van de technische dienst lopen en een badge laten maken. Even poseren voor de foto, en klaar is de badge. Daarna kan ze zelf enkele deuren openen en halen we haar sleutels en pieper. De rode knop op de pieper is het alarm, mocht er paniek zijn dan kan ze daar op drukken. Dan komt er hulp, heel snel. De knopjes aan de zijkanten zijn samen het gijzelingsalarm.
Dan komen de hulptroepen op een andere manier ‘aanstormen’. Ik leg haar nog meer uit over het statische alarm, de camera’s, welke deuren zij kan openen en welke niet. Ik leg haar zelfs de wc-routine uit: eerst checken of er niet iemand op één van de toiletten aanwezig is voordat je de deur van het voorportiekje sluit. Waarom? Je wilt niet meemaken dat je jezelf insluit met iemand die niet het beste met je voorheeft.
Ik kijk naar opzij als we de gangen doorlopen, ik wil haar bekend maken met het gebouw. Ze ziet er wat bedrukt uit vind ik. Hier en daar komen we een patiënt tegen, meestal is het gewoon even groeten of zwaaien.
De kliniek is een lappendeken van oud- en nieuwbouw. Een onoverzichtelijk en onnavolgbaar gebeuren. Zo loop je vanuit 18zoveelen80 ineens in 2000zoveeltien rond. Er is één overeenkomst: overal hangen camera’s. Ze lijkt wat onzeker.
Ze vraagt mij: hoe zie ik het verschil tussen medewerkers en patiënten? Goede vraag. Het zijn allemaal mensen maar alleen de medewerkers hebben een badge.
Dit moet anders. Prima om met de veiligheidsvoorschriften te beginnen, belangrijk ook. Maar ik besluit om een ‘bypass’ te maken. We gaan naar ‘de boerderij’, een binnenplaats met een containerkantoor en kas waar enkele dieren en ook plantjes verzorgd worden. Het lijkt een oase van rust. Wanneer mijn plantjes verpot moeten worden, of wanneer ik weer een plantje uit de prullenbak heb gered, ga ik hierheen. De patiënten en medewerkers die daar werken zijn mijn ‘plantendokters’ en bieden vaak uitkomst.
We bekijken de moestuinbakken en konijnen en maken even een rondgang. Een patiënt, ik noem hem Sjoerd, groet vriendelijk en laat trots de kippen zien. Sjoerd staat naast een groene tuinbank, tikt erop en ‘hopla’, daar springt een grote kip op het bankje. Mijn stagiaire en ik zijn danig onder de indruk: ‘Wat een knappe kip’. Sjoerd neemt de ‘kip’ in zijn armen en zegt: ‘Het is een haan.’ Ja inderdaad. De haan ligt als een baby in zijn armen en laat zich knuffelen. Sjoerd is duidelijk trots en hij is heel lief voor de haan die zich de knuffels gewillig laat aanleunen.
De eerste ontmoeting van mijn stagiaire met een tbs-er is die met Sjoerd die zorgzaam een haan knuffelt.
Na alle veiligheidsvoorschriften die zeker nodig zijn gaf deze ontmoeting weer even lucht. Ik zie haar opknappen. We praten nog wat met Sjoerd en maken grapjes, waarna we weer verder lopen. Onder het lopen praten we over Sjoerd en de haan. Mijn stagiaire zegt: ‘Wat mooi om te zien hoe trots hij is op zijn contact met de haan.’ Als we wat verder lopen zegt ze nog ’En hij is ook zo zorgzaam, fijn dat hij hierbinnen tussen al die muren gelegenheid heeft om te zorgen’. Hè gelukkig. Je zou door alle veiligheidsmaatregelen bijna vergeten dat er hier mensen wonen. Maar zij heeft het gezien!
Swanny Kremer
0 reacties