Het is een mooi paviljoen aan het water, klassiek ingericht. Het is niet druk, er zijn ongeveer drie andere tafeltjes bezet. We bestellen een heerlijke lunch. Wachtend op het eten kijken we over het meer uit, het groen begint al uit te lopen. We babbelen wat over de verdere de plannen voor de dag.
Er komen vier mensen binnen. Ongeveer zestig jaar, ‘well-to-do’, ze dragen wandelschoenen en rugzakjes. Ze schuiven aan bij een tafel vlak naast ons. Deze mensen onderbreken hun wandeltocht voor koffie met taart. Nadat deze ’buren’ hun bestelling hebben geplaatst beginnen twee van hen te praten over hun voeten. Ze dragen kennelijk beiden steunzolen en besluiten deze met elkaar te vergelijken.
Schoenen gaan uit en ze buigen zich over elkaars steunzolen.
Onderhand wordt onze lunch gebracht. Ik heb een salade met geitenkaas. Ik had daar heel veel zin in maar word afgeleid door ‘de buren’ die elkaars voeten controleren. Mijn metgezel ergert zich aan de voetinspectie naast ons en zegt vrij luid dat het er nog aan ontbreekt dat ze elkaars blaren gaan doorprikken.
En geloof het of niet, de sokken gaan uit en de twee steunzoolpersonen hebben inderdaad blaren. Mijn oog valt op hun wit gezwete tenen, en als ik dan weer kijk naar mijn geitenkaas krijg ik de verkeerde associatie. De salade smaakt niet zo goed meer. Mijn metgezel wordt opstandig en zegt dat hij misschien maar een foto van deze situatie moet maken omdat anders niemand hem gelooft. Als reactie probeer ik de boel te sussen en stel voor om ons van hen af te draaien en naar het meer te kijken.
Dan vraagt één van de ‘buren’ aan de serveerster om een naald om hun blaren door te prikken. Zij denkt vriendelijk met ze mee maar heeft geen naald, wel komt ze een tandenstoker brengen: ‘misschien lukt het hier mee.’
En midden tussen de tafeltjes met etende mensen prikken de twee wandelaars onder aanmoediging van de twee blaarloze wandelaars hun blaren door met de tandenstoker die de serveerster bracht. En als kersje op de taart maakt één van hun blaarloze compagnons hier onder grote vrolijkheid een foto van.
De eetlust is mij benomen. Ik vraag mijn metgezel of het nu aan ons ligt, misschien zijn wij wel erg truttig ofzo en is het normaal wat de wandelaars doen. Maar als we om ons heen kijken zien we de andere lunchers ook met opgetrokken wenkbrauwen naar het tafereel kijken.
De wandelaars rekenen af en wandelen verder, de serveerster wenst hen een goede tocht.
Op zich is het prachtig dat de serveerster deze mensen helpt. Met blaren lopen is geen pretje. Zij heeft oog voor hun ongemak. Echter, zij heeft geen oog voor het ongemak van de andere aanwezigen. Maar kunnen wij haar dit ‘aanrekenen’? Waarschijnlijk was zij totaal overbluft door de wandelaars die haar leeftijd verdriedubbelden en ging mee in hun perceptie van de realiteit.
Ik had enorm kunnen balen van deze lunch, serieus, de geitenkaas smaakte ineens naar ‘tenenkaas’. Bij geitenkaas is altijd al sprake van een wankel evenwicht. Maar eigenlijk zijn wij terecht gekomen in een prachtig voorbeeld: heb bij een zorgvraag aandacht voor de (sociale) context. Doe je dat niet, dan kun je de aansluiting missen, en daar waar je ‘goed’ wilt doen ook schade aanrichten.
De serveerster had in de behoefte van de wandelaars kunnen voorzien door hen de tandenstoker te geven en voor behandeling van de blaren naar de toiletten te verwijzen. De wandelaars hadden dit eigenlijk zelf door moeten hebben. Zij stelden zichzelf centraal en hadden totaal geen oog voor de context, voor de etende mensen om hen heen, voor mij en mijn geitenkaassalade. Als er geen plaatje van ‘de mens’ in relatie tot anderen wordt gemaakt kun je zomaar de plank vreselijk mis slaan. En hoe kun je dat mooier illustreren, dan met het tandenstokervoorbeeld?
De vraag is nu natuurlijk of ik ooit weer een geitenkaassalade zal bestellen. Dat zal wel enige moed vergen.
Swanny Kremer
0 reacties