Terwijl ik tussen de (oude) boeken sneup((Frisisme)) stuit ik op twee bejaarde heren die in gesprek zijn. Ze hebben elkaar lang niet gezien en geven elkaar een soort update van wie er allemaal zijn geboren, maar ook van wie er allemaal dood zijn. Het boekenhoekje van de kringloop is vrij krap, we staan dicht bij elkaar en ik kan ze woord-voor-woord volgen: ‘Joop is er ook niet meer.’ Ze blijven maar personen opsommen die overleden zijn. Veel meer dan die er geboren zijn. De ene man zegt: ’Ik ben ook al 78’, waarop de andere zegt ‘Ach wat, je kunt wel 80 worden.’ Waarschijnlijk is dit opbeurend bedoeld, maar ik vond dit wel een regelrechte confrontatie met de eindigheid. Twee jaar geeft hij die ander nog, en die ander knikt ook nog eens berustend. Tegelijk denk ik: ‘Ik ga zelf ook dood.’ Dat schept dan wel weer een band.
Met een stapel boeken onder mijn arm ben ik mij ineens heel bewust van het idee dat ik nu leef, en dat ik kan kiezen wat ik nog doe in de tijd voordat ik dood ga. Ik leg een paar boeken weg, daar ga ik mijn resterende tijd niet aan verdoen. Maar ik pak ze ook weer terug: waarom geen lekkere detective mee voor de vakantie? Het hoeft toch niet allemaal literatuur te zijn?
Als ik thuis kom tref ik de zoon van de buurvrouw aan. Zijn vader overleed eerder in het jaar, en zijn moeder is de week ervoor opgenomen in een verpleegtehuis een eindje bij ons dorp vandaan. Het palliatieve verpleegtehuis dichtbij zat vol. Het was wachten totdat er een plek vrij kwam. Ik hoor van hem dat zij over enkele dagen verhuist naar het verpleegtehuis dichtbij. Ik vraag mij af of er eerst iemand dood moest gaan voordat dit kon. Dat vraag ik niet hardop, ik vraag wel hoe het nu met zijn moeder is. Zoon zucht. Zijn moeder dementeert en snapt niet dat ze niet naar huis mag: ze is toch alleen wat in de war en vergeet zo nu en dan wat? Dat kan thuis net zo makkelijk. Zoon zegt: ’Ze vergeet helemaal dat ze longkanker heeft met uitzaaiingen. Ze vergeet dat ze nog maar kort te leven heeft.’ Zoon laat het maar zo: moet hij zijn moeder dan (weer) vertellen dat ze dood gaat? Straks wordt ze nog bang. Maar hij heeft het er wel lastig mee.
Ik vind het ook lastig, later als ik mijn boeken van de kringloop bij de vakantietas leg. Ik denk aan de twee oude heren, waarvan eentje erin lijkt te berusten dat hij nog maximaal twee jaar leeft. Jemig, wat lijkt mij dat nog kort. Wat ga je doen in die tijd? Ik denk aan de buurvrouw die zich geen moment afvraagt wat ze in haar laatste maanden gaat doen. Ze is immers vergeten dat ze kanker heeft. Ik denk aan mijzelf. Ben ik bang om dood te gaan? Ik loop er in ieder geval niet warm voor. Niet nu al.
Natuurlijk ben ik vaker geconfronteerd geweest met de dood. Als kind werd mijn kat overreden, later verloor ik dierbare mensen, mijn vader. Nogmaals, ben ik bang voor de dood? Ja, soms wel. Moet ik die angst afweren? Ik besluit om dapper te zijn. Om mijn leven te verrijken door te denken aan sterven. Maar serieus, het vraagt wel moed om de eigen doodsangst te verkennen.
Swanny Kremer
[widget id=”footnotes_widget-2″]
0 reacties