Vaak is de moederliefde en onbaatzuchtigheid van moeders verondersteld geweest, maar ook bekritiseerd als onwaar en als een onderdrukkend ideaalbeeld voor vrouwen. Antropologe en primatologe Sarah Blaffer Hrdy heeft dit beeld op historische en biologische feitelijkheid onderzocht. Omdat het onderwerp ‘moederen’ recentelijk weer meer in de zorgethische aandacht staat, is dit een goed moment om hier nader naar te kijken. ((Sophie Albers, Leven geven Betekenis geven, masterthesis (2016) ))
De zorg van een moeder voor haar kind is een bron van inspiratie geweest voor de feministische traditie waarin zorgethiek is geworteld((Ruddick’s eerste paper, ‘Maternal Thinking’, dateert al uit 1980 en Nancy Chodorov schreef in 1978 het boek ‘De reproductie van het moederen’; beiden zouden kunnen gelden als schouders waarop zorgethiek staat.)). Meer recent wordt zorgethiek sporadisch in verband gebracht met moederschap((Mullin 2002, Verhoeven 2003, Noddings 2002 en 2010)). De zorg van een moeder voor haar kind wordt ook binnen zorgethiek (bijvoorbeeld Nel Noddings) gezien als een vanzelfsprekende of ‘natuurlijke’ zorg. Maar is deze zorg wel zo vanzelfsprekend? Hrdy beschrijft het moederschap aan de hand van uitgebreid onderzoek naar verschillende volken, het dierenrijk en de evolutie en komt tot conclusies die sommige mensen zullen verrassen.
Sarah Blaffer Hrdy (1946) is primatologe en antropologe en emeritus hoogleraar aan de University of California, Davis. In 2009 is haar een eredoctoraat toegekend door de Universiteit voor Humanistiek. Ze beschrijft in haar boek ‘Moederschap. Een natuurlijke geschiedenis’ (2000) dat moederliefde en moederinstinct lange tijd vanuit een eenzijdig gezichtspunt zijn onderzocht, namelijk het ideaal van moederschap.
Volgens Hrdy komt dat doordat het welzijn van iedereen altijd afhankelijk is geweest van de essentiële onbaatzuchtigheid van moeders die zich opofferen voor hun nakomelingen. Zij beschrijft moederschap aan de hand van uitgebreid onderzoek naar verschillende volkeren, het dierenrijk en de evolutie en komt tot conclusies die sommige mensen zullen verrassen. Zo ontdekte Hrdy dat ouderlijke emoties in de mens variabel zijn.
Moederinstinct in de betekenis die wij eraan geven is niet iets automatisch. Zorg is noodzakelijk voor de overleving van het kind dat dat zelfstandig nog niet kan, en niet per definitie een gevolg van vanzelfsprekende moederliefde.
Hrdy stelt dat de evolutie succes heeft als er nakomelingen worden voortgebracht die overleven tot de tijd dat zij zichzelf hebben kunnen voortplanten. Moeders hebben de hele menselijke geschiedenis hun reproductieve inspanningen afgestemd op hun eigen levensstadium, conditie en omstandigheden.
Uit Hrdy’s onderzoek blijkt dat vrouwen verschillende mogelijkheden hebben om te sturen in succesvolle voortplanting. Zij kunnen bijvoorbeeld een zwangerschap proberen te plannen door wel of niet te paren en door het wel of niet geven van borstvoeding (waardoor een volgende zwangerschap uitgesteld kan worden). Of moeders kunnen de zorg voor het nageslacht (gedeeltelijk) uitbesteden aan wat Hrdy allo-ouders noemt. Dat zijn alle verzorgers die helpen bij het verzorgen of voeden van het kind, behalve de moeder.
Een derde mogelijkheid om de voortplanting te sturen is wat in de huidige tijd met afschuw bekeken wordt: het doden van pasgeboren kinderen (infanticide). Volgens Hrdy blijkt uit onderzoek dat bij veel dieren dit een bekend fenomeen is en ook bij mensen was dit bij verschillende volkeren en in de geschiedenis algemeen voorkomend.
Zij komt tot de conclusie dat moederliefde vanuit biologisch en evolutionair oogpunt dus niet zo vanzelfsprekend is als tegenwoordig vaak wordt gedacht, maar afhankelijk is van de omstandigheden van de vrouw.
De natuurlijke selectie is volgens Hrdy de krachtigste en breedste theorie om de fundamentele aard van moeders en kinderen te kunnen doorgronden. In het verleden is uit angst voor biologische stereotypen de biologie de rug toegekeerd door sociale wetenschappers en feministen zoals Simone de Beauvoir. Ideeën over hoe een vrouw instinctief moet of juist niet moet zijn en wat baby’s instinctief nodig hebben van moeders vond men verontrustend.
Desondanks ontwikkelde zich volgens Hrdy de algemene gedachte dat moederliefde een sociaal geconstrueerd gevoel is zonder biologische basis, een soort van ‘geschonken gave.’ Er ontstond een verhaal over de oorsprong van de mens, over sociaal ingestelde mannen en vrouwen, en over kinderen die werden geboren met liefde voor hun moeder in plaats van met behoefte aan haar zorg. Terwijl, stelt Hrdy, baby’s worden geboren met de vaste wil om de zorg van hun moeder te krijgen en te behouden met het doel te overleven.
Elk trekje, elke nuance dat de moederzorg kan bevorderen, is door de natuur geselecteerd. In de loop van tienduizenden jaren had iedere baby die aantoonbaar minder knuffelig was, ook minder kans om te overleven. Maar wanneer de moeder de keuze heeft gemaakt de baby bij zich te nemen, dan zoekt de baby de tepel van de moeder om bij haar te drinken.
Hrdy vindt het niet toevallig dat als dit lichamelijke contact met de moeder een feit is de lactatie op gang komt, met de bijbehorende fysiologische gevolgen voor de moeder: een gevoel van welbehagen dat haar hele lichaam doorstroomt en alle twijfels wegneemt over dit nieuwe van haar afhankelijke wezentje.
Dit is geen aangeboren moederliefde, maar een resultaat van de evolutie gericht op de overleving van de soort. De moeder kan een keuze maken hoeveel ze investeert in dit nieuwe leven, afhankelijk van een inschatting van haar mogelijkheden, eventueel met steun van anderen.
Hrdy stimuleert ons om op een andere manier naar moederschap te kijken. Zij geeft overtuigend weer dat moederinstinct en moederliefde niet zo vanzelfsprekend zijn als vaak wordt gedacht, noch leiden tot een ‘natuurlijke’ zorgverantwoordelijkheid voor vrouwen. Biologisch ligt er een groot deel van de voortplanting op het bord van de vrouw.
Hrdy laat zien dat de vrouwelijke sekse, zowel bij dieren als mensen, daarin altijd een afweging heeft moeten maken tussen kosten en baten van haar bijdrage. Volgens Hrdy blijkt uit onderzoek dat altijd als het veilig was om haar kind door anderen te laten verzorgen, de moeder dat deed.
Door het idee van een vanzelfsprekende moederliefde is er een beeld ontstaan dat de vrouw per definitie niet alleen goed kan zorgen, maar dat ook graag doet. Niet alleen voor haar eigen kinderen, maar voor iedereen. Het biologische argument voor dit beeld is met dit boek in een ander daglicht komen te staan. Vrouwen blijken zorg altijd af te wegen en te kunnen delegeren, als dat veilig kan.
Dit boek van Hrdy is daarom een nuttige bijdrage in actuele discussies over bijvoorbeeld de verdeling van arbeid en zorg en het bestaan van zogenaamde vrouwen- en mannenberoepen.
0 reacties