Marjolein Rikmenspoel en Sander Welie gaan in op de (reikwijdte van de) Euthanasiewet, naar aanleiding van een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in 2011.
[twocol_one]
Momenteel is er een debat gaande over de reikwijdte van de Euthanasiewet (Wtl) [i] en de taak van artsen bij euthanasie en hulp bij zelfdoding. Een aantal artsen ervaart een grote druk om mee te werken,[ii] patiënten hebben het gevoel dat ze examen moeten doen.[iii] Actieve levensbeëindiging met hulp van een arts is echter geen recht. Een arts mag een verzoek weigeren, op medische gronden en ook met een beroep op het eigen geweten.[iv]
Moet de overheid directe legale beschikbaarheid (lees: zonder recept) van een euthanaticum mogelijk maken? Medio juni 2011 heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens uitspraak gedaan in de zaak Haas tegen Zwitserland.[v] Deze zaak is relevant voor Nederland. Vanuit het centrale argument van het recht op zelfbeschikking gaat het debat in ons land om mogelijke decriminalisering van hulp bij zelfdoding door een niet-arts, maar ook om de vraag of euthanatica direct verkrijgbaar zouden moeten zijn.
De uitspraak van het Hof gaat in essentie over (de grenzen aan) de vrijheid van het individu. Binnen het EVRM als mensenrechtenverdrag wordt de behoefte aan zelfbeschikking gewogen in het licht van de relatie tot (anonieme) anderen in de samenleving en in relatie tot de publieke taak van de overheid. Zelfbeschikking kan echter ook worden gerelateerd aan het tegengestelde, namelijk afhankelijkheid en zorgbehoefte. Is het niet wenselijk om ook ruimte te houden voor dit aspect van mens zijn? En zo ja, waar gaat humaniteit en barmhartigheid over in paternalisme? We zijn als mens ons leven niet volledig meester. We leven met elkaar ook in relatie. Juist familierelaties spelen een grote rol bij het afscheid.[vi]
Naar mijn eigen opvatting ligt hier terrein braak voor geestelijk verzorgers. Opvallend in de zaak Haas is dat het Hof aangeeft dat juist in een liberaal klimaat er voldoende tegenwicht moet zijn. Het is één ding voor een rechter om een individuele zaak te beoordelen, het is iets anders om als overheid tot algemeen geldende regels te komen. De overheid heeft hierin een ‘ a certain margin of appreciation’.[vii] Minister Schippers heeft dan ook terecht een Commissie van Wijzen ingesteld die medio 2015 zal komen met een adviesrapport.[viii]
Mr Marjolein Rikmenspoel, geestelijk verzorger en spiritueel counselor
[/twocol_one]
[twocol_one_last]
Marjolein Rikmenspoel gaat in op het debat over euthanasie. Zij werpt de vraag op of de overheid zorg moet dragen voor de vrije beschikbaarheid van thanatica.[1] In dat kader noemt zij onder andere een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uit 2011.[2]
Over deze kwestie valt veel te zeggen. Ik roer hier – tamelijk arbitrair – twee aspecten aan, deels instemmend met de kennelijke opvattingen van Rikmenspoel. Het eerste aspect is vooral praktisch en betreft risico’s alsmede de rol van de arts. Het tweede aspect betreft de ethische onderbouwing en is veeleer theoretisch van aard.
Ten eerste, nadeel van vrije beschikbaarheid van thanatica is uiteraard dat er, afhankelijk van eventuele andere waarborgen dan voorschrift c.q. recept, gemakkelijk willekeurig gebruik kan ontstaan door ter zake wilsonbekwame personen en zelfs misbruik door personen die een ander van het leven willen beroven onder de dekmantel van suïcide. De uitspraak van het hof, dat een afweging maakt tussen artikel 8 (“right to respect for […] private and family life”) en artikel 2 (“right to life”),[3] houdt verband met dergelijke risico’s.
Een mogelijk voordeel is dat de arts wordt verlost uit zijn huidige moeilijke, zo niet onmogelijke dubbelrol. Deze dubbelrol behelst dat de arts geacht wordt om enerzijds – bij wijze van “gewoon medisch handelen” – het leven van de patiënt met medische middelen te ondersteunen, anderzijds – bij wijze van “buitengewoon medisch handelen” (wat dit ook moge betekenen) – het leven van de patiënt te beëindigen of daarbij hulp te verschaffen.
Het gewoon medisch handelen veronderstelt dat het leven van patiënten ondersteuning waard is. Genoemd buitengewoon medisch handelen vergt evenwel van de arts die bereid is euthanasie bij zijn patiënten te plegen, het vellen van morele oordelen over hun leven die niets met de professionele standaard te maken hebben. Ter illustratie, de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) vraagt van zo’n arts de overtuiging “dat er voor de situatie waarin [de patiënt] zich [bevindt] geen redelijke andere oplossing [is]” dan levensbeëindiging.[4] Met andere woorden, als de patiënt zich bedenkt en zijn verzoek om euthanasie intrekt, zou de arts die bereid was tot levensbeëindiging, de wens van de patiënt om te blijven leven eigenlijk onredelijk moeten vinden. Is dat niet aanmatigend?
Ten tweede, Rikmenspoel refereert aan zelfbeschikking als “het centrale argument”. Inderdaad noemen veel auteurs dit begrip bij de bespreking van euthanasie.[5] De normatieve typering van het probleem in termen van zelfbeschikking is verleidelijk eenvoudig; die typering miskent echter dat levensbeëindiging naast de potentiële suïcidant diverse anderen raakt. Te denken valt aan gezinsleden van de suïcidant, familie, vrienden, kennissen, collegae, klanten, een werkgever, betrokken artsen, andere hulpverleners, apotheken, verzekeraars, uitkeringsinstanties, de maatschappij, de overheid.
Door zelfdoding beschikt de suïcidant niet alleen over zijn eigen leven, maar ook over dat van anderen. Zelfdoding heeft gevolgen voor de gemeenschap. Tussen individu en gemeenschap bestaat een wederkerige relatie, die voor beide partijen verantwoordelijkheden met zich meebrengt.[6] Dit komt tot uitdrukking in artikel 29 lid 1 der Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948). De tekst hiervan luidt: “Een ieder heeft plichten jegens de gemeenschap, zonder welke de vrije en volledige ontplooiing van zijn persoonlijkheid niet mogelijk is.” Deze bepaling biedt aanknopingspunten voor een zorgethische nuancering van het discours over (hulp bij) suïcide. Zo’n nuancering is broodnodig in de Nederlandse discussie.
mr. dr. Sander Welie, jurist, psycholoog, filosoof
[/twocol_one_last]
1 reactie
M Rikmenspoel
http://www.knmg.nl/Dossiers-9/Columns/Column/152112/Het-dilemma-van-de-laatstewilpil.htm
ter info