4 – 6 minuten

2 reacties

Leden van het Ethisch Elftal reageren op een moreel dilemma uit de zorgpraktijk. Deze keer reageren Eveline Bolt en Frans Vosman op de casus waarin, door een bijna­val, familieleden worden ingeschakeld om in een verzorgingshuis een oogje in het zeil te houden waar geen personeel aanwezig is.

Casus

Een zoon vertelt tijdens een familieavond over het bezoek aan zijn vader: “We zaten in de huiskamer. De verzorgende bracht iemand naar bed. Een bewoonster zegt: ‘Ik ga naar huis’. Ze staat op en valt bijna. Ik schrok echt.” De teamleider legt uit dat het niet anders kan: “In deze kleinschalige woonvorm voor mensen met dementie is er in de avond maar één verzorgende. Als die met iemand bezig is, zitten anderen tijdelijk zonder toezicht.” Een ander familielid reageert: “Dit willen we toch niet! Wat kunnen wij doen?” De teamleider stelt voor een rooster te maken waarop per avond een familielid ingedeeld wordt. Een aantal mensen reageert enthousiast; anderen hebben bedenkingen. Wat nu?

Ethisch Elftal

Eveline Bolt: Ja, familieparticipatie is hot. Meestal gaat het dan om de vraag hoe de instelling op een goede manier gebruik kan maken van familiekennis, óf om de vraag of familie iets wil doen in de sfeer van welzijn, omdat de verzorging daar geen tijd voor heeft.

Frans Vosman: In dit voorbeeld heb ik meer gegevens nodig om als een real life casus te kunnen benaderen. Er zijn ‘dikkere’ beschrijvingen nodig. Nu lijkt het een concrete -, maar in werkelijk­heid abstract beschreven situatie.

Eveline: In dit geval lijkt het te gaan om de krappe bezetting, zodat er niet permanent een medewerker bij de bewoners kan zijn. Een teamleider is gauw verleid om in te gaan op de vraag van familie: ‘Wat kunnen wij doen?’. Ik ben zeker niet tegen de inzet van familie, zij het dat ik geen voorstander ben van het verplichtend karakter ervan. Het verschil in draagkracht moet (h)erkend worden: niet iedereen kan of wil een dergelijke verantwoordelijkheid op zich nemen. Je kunt niet alle familie­leden over één kam scheren. De één denkt misschien: gelukkig, vader of moeder is onderdak, en laat alles over aan de zorginstelling; een ander voelt zich permanent tekortschieten. Het mag niet zo zijn dat gebruik gemaakt wordt van schuldgevoel van familieleden.

Frans: Een zorgethicus wil meer weten over de betrekkingen tussen de mensen met dementie, de familieleden en de zorgverleners. Betrekkingen zijn altijd meerzinnig. Er is liefde, betrokkenheid, soms agressie. Maar ook onhelderheid van positie: dat er een bloedband is, betekent niet dat iemand het beste kan beoordelen wat goed is voor de bewoner. Meerzinnigheid, dat willen veel mensen niet horen (‘zeg hoor eens, ik houd van mijn moeder!!!’). De overheid wil al helemaal niets horen over de meer­zinnigheid van familierelaties en de mogelijke import van nieuwe problemen. ‘Zorg voor je naaste is goed. En goedkoper’. Einde van het overheidsverhaal. De discussie over de zogenaamde parti­cipatiesamenleving zou er erg van opknappen als we de feitelijk aanwezige meerzinnigheid van familierelaties mee in beeld zouden brengen, voordat er een nieuwe collectieve ideologie wordt opgetuigd. Participatie is een goede zaak en kan een paar ophelderingen wel verdragen.. .: er komt de-professionali­sering aan, er komen nieuwe vormen van onzekerheid aan (op wie kan ik als hoog­bejaarde vertrouwen?). Ophelderen die zaken en niet alleen aan kostenbesparing denken.

Eveline: Ik denk dat het management van een zorginstelling de spontane bereidheid van familieleden om ‘iets te doen’ in een breder kader moet zetten. Uitleg over het hoe en waarom van de te krappe bezetting en de vraag die voorligt. Ook moet het management het met familieleden hebben over: wat vrágen we nu eigenlijk van jullie; én wat heb je nódig, wanneer je dit wilt doen, om je goed genoeg toegerust te voelen. Niet alleen maar tegen een 87 jarige echtgenoot van een bewoonster zeggen: “Wij gaan naar boven en op de rode knop drukken als er iets gebeurt, hè!”. Daarnaast is er ook nog de formele ver­antwoordelijkheidskwestie: wat als een bewoner valt en iets breekt op het mo­ment dat een familielid toezicht houdt.

Frans: De zorgethiek stelt de ethische oer-vraag cui bono? (voor wie is dit goed?), maar ook de vraag naar de poli­tieke verantwoordelijkheid. Er is een noodzaak om naast concreet (rooster voor avond aanwezigheid) ook naar pas­send beleid te kijken. Is het mogelijk, stap voor stap, een beleid te vormen waarin in plaats van vanuit een tegen­over positie (professionals tegenover familie), vanuit een gezamenlijke visie te besturen. De burger is nooit ver weg. De politieke orde zit tot in de poriën van de zorg.

Een artikel van


2 reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Het kernprobleem in dit geval is m.i. verantwoordelijkheid. Die blijft berusten bij de instelling en kan niet zomaar worden gedelegeerd naar het familielid dat in een hoek van de kamer voorleest.

Nelleke van Barneveld

En stel: de verzorgende brengt iemand naar bed, een familielid past op de rest van de huiskamer. Er zijn nog zeven dementerende bewoners overgebleven. Het familielid zit in de ene hoek van de huiskamer de krant voor te lezen aan een paar bewoners. Aan de andere kant van de kamer zegt iemand: “Ik ga naar huis”, stapt abrupt op, valt en breekt een heup. Is dit nu minder erg of erger dan wanneer er géén toezicht in de huiskamer was geweest…?