In een documentaire over een Amsterdamse artsenpost zegt de ene arts tegen de andere: ‘Ik heb nog wat leuks voor je’. Hij introduceert een patiënte die hij overdraagt aan zijn collega. Eveline Bolt en Marinus van den Berg gaan in op taalgebruik in de zorg.
[twocol_one]
De kwestie: Taal spreekt
Deze taal spreekt boekdelen. Met taal kun je van alles doen: intimiteit creëren, iemand in de stress jagen, iemand wegzetten…. Zorgverleners aan wie ik deze documentaire laat zien zijn verontwaardigd over het taalgebruik van de arts.
Naast alle lieve, prettige dingen die zorgverleners in de verpleeghuiszorg zeggen tegen bewoners, wordt ook taal gebruikt waar we over na moeten denken. Enerzijds gaat het om verbale agressie, waarbij de zorgverlener zijn/haar macht misbruikt om een bewoner te kleineren of dat te laten doen wat de zorg goed uitkomt. Anderzijds om taal die zorgverleners onderling of met familie gebruiken om te vertellen wat zich in de zorgrelatie voordeed; om taal die ingesleten is, normaal gevonden wordt en op een subtielere manier iets onthult over het beeld dat ze over de zorgrelatie hebben.
Achter verhalen die zorgverleners me vertelden over situaties waarin de zorg (niet) goed lukte zijn zorgethische waarden te ontdekken als waardigheid, aandachtigheid en erkenning. Maar de verhalen toonden soms ook iets anders. Enkele citaten uit scholingsverslagen:
‘M. stelde voor eens te proberen de mevrouw naar je toe te keren en ‘over haar heen’ haar rug te wassen. Ze voelt zich dan beter beschermd en zal dan waarschijnlijk goed meewerken in plaats van zich te verzetten omdat ze jou als verzorgende niet meer kan zien’.
‘Dezelfde aandacht wilde men bij terugkomst ook en dat uitte zich erin dat jullie bewoners ervoeren als veeleisend. Degenen die met vakantie waren geweest namen anderen daarin mee’.
‘L. wil graag kijken hoe ze met weerstanden om kan gaan/feedback kan geven en medewerking kan krijgen van een bewoner in een handeling die noodzakelijk is. Deze bewoner geeft vaak weerstand’.
Uit het eerste voorbeeld spreekt enerzijds begrip over het feit dat de werkwijze van zorgverleners iets oproept bij bewoners en dat deze, wanneer je als zorgverlener je werkwijze verandert, zich anders gedragen. Anderzijds spreekt er uit dat bewoners moeten meewerken met verzorgenden en niet andersom. Het tweede voorbeeld laat door het taalgebruik zien dat zorgverleners de maat bepalen, in dit geval over hoeveel ‘aandacht vragen’ normaal is en wanneer er sprake is van (ongewenste) veeleisendheid. Uit het derde voorbeeld spreekt nog explicieter dat de zorgverlener bepaalt en dat de bewoner mee moet werken met de zorgverlener in plaats van andersom.
Deze interpretatie van taalgebruik staat even los van wat zorgverleners uiteindelijk dóen. Dat neemt niet weg dat we hier zien dat er een bepaalde manier van spreken en een bepaald (verpleeghuis)jargon gebezigd wordt: Bewoners bieden weerstand, bewoners verzetten zich, veeleisende bewoners….. Bestaande asymmetrie in de zorgrelatie wordt door taal versterkt wanneer gedrag bestempeld wordt als weerstand of veeleisendheid. Door het gebruik van dergelijk jargon hoef je je niet af te vragen wat de ander je zeggen wil en wat je zélf nu eigenlijk zegt wanneer je zegt: “mevrouw vertoont weerstand”. Iedereen begrijpt immers dit jargon. Het is belangrijk om met zorgverleners te bespreken wat met taal uitgedrukt kan worden en dat dat gevolgen kan hebben voor hoe je met elkaar over bewoners spreekt en voor hoe je bewoners tegemoet treedt.
Eveline Bolt, Presentietrainer
[/twocol_one]
[twocol_one_last]
Reactie: De kloof tussen taal en beleving
Ik herinner me hoe ik bijna dertig jaar geleden in een ziekenhuis gevraagd werd voor een ziekenzalving van een 54-jarige weduwnaar met twee kinderen van 12 en 14 jaar. Er was spoed bij want deze patiënt moest direct naar de operatiekamer vanwege een aneurysma in zijn buik, een klapband.
Nadat deze man vertrokken was bleef ik op de afdeling om beschikbaar te zijn voor de kinderen en de familieleden. Binnen een uur kwam er een bericht van de operatiekamer dat de patiënt was overleden. Samen met een verpleegkundige ging ik het slechte nieuws vertellen. Het was ook voor mij heftig om het verdriet van deze kinderen en de familie mee te maken.
Toen ik na enkele uren met de lift naar beneden ging om naar huis te gaan, stond ik met twee artsen in de lift die over de operatie van deze patiënt spraken. Ze wisten niet wie ik was. Ik hoor de oudere van twee nog zeggen: ”Interessant voor jou om dit ook eens meegemaakt te hebben voordat je naar de tropen gaat.” De jongere arts was kennelijk een arts in opleiding.
Ik was nog zo onder de indruk dat ik op dat moment door deze wijze van praten het gevoel had dat er een emmer koud water over me heen werd gegooid. Toch is de conclusie te snel om te denken dat deze artsen niet betrokken zouden zijn. Er is nog een andere vraag en dat is de vraag wat doet het met een mens om elke dag ook in het verpleeghuis te werken onder veel druk. Die druk kan ertoe leiden dat er een taalgebruik ontstaat die je beschermtaal kunt noemen. Niet voor niets wordt er zo vaak gezegd dat men professioneel moet zijn, je werk niet mee naar huis moet nemen, dat je moet loslaten. Het wordt zo vaak gezegd omdat het in de praktijk vaak niet lukt. Bovendien dwingen zorgverleners elkaar daarmee in een zakelijk keurslijf, waar invoelend taalgebruik in het nauw kan komen. Velen horen zichzelf niet eens praten en horen ook niet wat ze zeggen.
Ik las over een ethisch laboratorium in West Vlaanderen waar zorgverleners zorgvragers worden. Ook wanneer een eigen familielid overlijdt hoor je soms ineens hoe groot de kloof kan zijn tussen beleving en de taal. Ik denk dat een bewustwording van de taal die men bezigt niet losgemaakt kan worden van de aandacht en de erkenning van de situatie van de zorgverleners zelf. Als er eens minder werd gezegd: je moet loslaten en meer werd gevraagd: hoe is het voor jou? Wat doet het met jou als het zorgcontact stroef verloopt? Ik denk dat veel zorgverleners te lang aan hun lot worden overgelaten in emotioneel en sociaal complexe situaties. Dat beluister ik ook in verhalen van verplegenden en verzorgenden in de thuiszorg
Marinus van den Berg
[/twocol_one_last]
1 reactie
Joke Zwanikken
Taal begint bij de opleidingen , en gewoon op een afdeling in een zorginstelling
kijk baar de afkortingen in de psychiatrie , geen een patiënt snapt er iets van als ze een afspraak moeten maken , of ze bij de goede hulpverlener zijn .
komen steeds meer afkortingen bij , zie twitter etc etc
slechte zaak voor zieken mensen die het zelf niet kunnen regelen