Onderdeel van de studie Zorgethiek en Beleid (ZEB) is het doen van “Kwalitatief onderzoek naar professionele praktijken van presente en menslievende zorg”.
Wij kozen voor etnografisch onderzoek binnen een afdeling van vrouwelijk demente religieuze bejaarden in een verpleeghuis. Etnografisch onderzoek wil zeggen dat je probeert op systematische wijze culturele verschijnselen te bestuderen. Ons onderzoek richtte zich op de maaltijdvoorziening van zes maaltijden verdeeld over twee dagen. Het ging ons om de zorg die rondom en tijdens de maaltijd gegeven wordt. Een maaltijd is immers veel meer dan het nuttigen van eten; bij iedereen is sprake van een zekere “maaltijdcultuur”. Wij wilden door deelname aan de cultuur van de maaltijd op deze afdeling ervaren en beschrijven wat goede zorg is.
Eerst hebben we ons ingelezen op de onderwerpen dementie, etnografisch onderzoek en de diverse dimensies van de maaltijdvoorziening (zoals onder andere beschreven door Gastmans en VanLaere (1). Etnografisch onderzoek veronderstelt weliswaar dat je niet werkt vanuit vooropgestelde hypotheses. Maar om ons onderzoek gericht te kunnen doen verzamelden we sleutelbegrippen voor onze observaties in de praktijk, die we als richtinggevend zouden hanteren.
Dat waren: presentie versus interventie, relationaliteit, responsiviteit, kwetsbaarheid, menslievendheid, aandacht en verantwoordelijkheid. We wilden zo min mogelijk verstorend aanwezig zijn en de bewoners en verzorgenden niet tot last; vandaar dat wij er de voorkeur aan gaven om te observeren. Bovendien is observatie een geëigende methode binnen etnografisch onderzoek.
Vervolgens vonden de observaties plaats en verzamelden we gegevens met betrekking tot onze sleutelbegrippen en probeerden vooral zorg op het spoor te komen die in de handeling ingesloten is. Waar we dat waarnamen maakten we aantekeningen, registraties en memo’s die we direct uitwerkten in onze observatieverslagen.
Nadat wij de data hadden verwerkt en geanalyseerd concludeerden we dat de patronen en gebruiken tijdens de maaltijd-voorziening op deze afdeling recht doen aan diverse dimensies van een maaltijd. Er is ruimte voor de psychische (veiligheid, rust) en de lichamelijke dimensie (tijd en aandacht voor eetproblemen). Ook de spirituele (religieuze rituelen) en de morele dimensie (vrije keuze en menselijke waardigheid) komen voldoende uit de verf. De op de afdeling ontwikkelde gebruiken en rituelen tijdens de maaltijd worden in alle rust vanuit een vriendelijke en respectvolle houding door de verzorgenden uitgevoerd.
De maaltijd is bovendien bij uitstek de gelegenheid voor meer contact tussen bewoonsters, maar we zagen dat verzorgenden hierin een onmisbare schakel vormen. Als zij deze schakelfunctie op zich nemen, ontstaat er snel contact met en tussen een aantal demente bewoonsters. Negeren of over het hoofd zien van deze functie heeft een bijna hoorbaar zwijgen als gevolg. We hebben de verzorgenden gewezen op de belangrijke taak die ze hierin vervullen en op de waarde die zij hebben voor het onderlinge contact tussen de bewoonsters.
We kwamen tot de conclusie dat er sprake is van goede zorg; de verzorgenden bieden “hun” bewoonsters op een menselijke manier hulp en staan in relatie met de bewoonsters. Het lijkt ons boeiend om een vervolgonderzoek te starten om het ‘in relatie staan’ nader te bekijken. We menen dat dit waardevol kan zijn bij het intenser vormgeven van de ‘sociale dimensie’ in het bijzonder en van goede zorg binnen de maaltijdvoorziening in het algemeen.
We hebben dit onderzoek met veel plezier gedaan en genoten van de observaties op een PG afdeling. We hebben het bovendien als een bijzonder voorrecht ervaren daar aanwezig te mogen zijn. Ons respect voor de verzorgenden op de afdeling groeide met de minuut. Wij zijn hen veel dank verschuldigd omdat zij ons zonder enig voorbehoud twee hele dagen getuige wilden laten zijn van hun handelen en hun zijn.
We vonden het ook heel plezierig om dit onderzoek samen te doen. Het was niet alleen intensief, tijdrovend en bij tijden lastig, maar ook prettig en inspirerend; dit laatste vooral door het gevoel dat we ‘op één lijn zaten’. Ook waren we niet verbaasd dat ons gevoel tijdens de observaties, dat er op deze afdeling goede zorg gegeven werd, bevestigd werd tijdens het uitwerken van de gegevens. Het was prettig te ervaren dat onze intuïties en indrukken in de analyse ook daadwerkelijk uitkwamen. Kortom: we kunnen dit onderzoek zeker als geslaagd bestempelen!
(1) C. Gastmans & L. Vanlaere, Cirkels van zorg. Leuven, 2005, p. 81-102.
Marianne van de Laar/Mariëtte van Erp
0 reacties