“U kunt als bijwerking een delier krijgen”, vertelt de zaalarts mij. “Weet u wat dat is?” Ik lig half rechtop in mijn ziekenhuisbed en zeg: “Ja, ik zal mijn overbuurman waarschuwen” en ik vind mijzelf stiekem grappig. Ik probeer niet op te zien tegen de tweede bronchoscopie die op de agenda staat en dommel vervolgens wat verder. Niet lang daarna komt de lunchkar. We doen allemaal de gordijntjes om ons bed heen dicht. Een buurman op zaal krijgt sondevoeding en zou zo graag wat eten. “Ik ruik al een maand lekkere dingen”, zei hij. Gelukkig ziet hij het nu niet, denk ik dan maar.
Mijn overbuurman krijgt ‘verlof’. Ze gaan hem niet behandelen dus hij mag een nachtje naar huis als hij de avond erna maar weer om 20.00 uur terug is. Zijn taxiënde vrienden maken een grapje over enkelbanden. Serieus gaat de verpleegkundige hierop in: “Nee, wel een polsbandje met streepjescode.” Hij zegt blij ‘dag’ en ik wens hem veel plezier en blijf achter op zaal met een meneer die aan het sterven is.
Dan is er bezoek voor deze stervende buurman. Het klinkt alsof zij veel tijd hebben en ook veel geld. Ze fietsen, gaan op terrasjes zitten of uit eten. De bezoeker houdt maar niet op met vertellen over de mooie tripjes in de omgeving. Ondertussen lig ik met luchtkracht 6 in mijn neus op het bed ernaast in een poging tot lezen. Op de app komen de scores van het team van mijn dochter binnen.
Ik vraag deze meneer later, “Hoe was het voor jou om over al die uitjes te horen? Het leek mij wel moeilijk.“ Hij schudt nee met zijn magere hoofd: “Het was fijn”, zegt hij, “beter daarover dan over mijn ziekte.” Hij gaat naar de wc en komt helemaal kapot terug. Hij hijst zijn broodmagere lichaam in bed en probeert wat cola te drinken. Maar als er daarna bezoek ‘van ver’ komt pept hij zich weer helemaal op. “Wat een ‘prachtkerel’ “, denk ik bij mijzelf.
“Verder nog iets nodig?”, vraagt de lieve ‘zuster’. Ik kijk haar aan vanuit mijn bed en zeg: “Liefde, aandacht en geluk”. Zij knikt. “En gezondheid”, vul ik mijzelf nog aan.“ Dan haal ik dat ook nog even voor u op”, zegt zij met een lieve glimlach terwijl zij de postoel van mijn schuinoverbuurvrouw de kamer uitrijdt en rekening houdt met mijn luchtsnoer.
Hier lig ik dan. Al tijden. En wie weet hoe lang nog? Soms ‘buiten’ vergeet ik dat ik kanker heb. Dan denk ik er eventjes niet aan. Hier ‘binnen’ word ik met de neus op de feiten gedrukt. Hier ben ik continu ziek. En de mensen om mij heen ook. Ik voel mij afhankelijk en de dagen verglijden.
Als de zaalarts weer langskomt en vertelt dat ik eerst nog niet naar huis mag moet ik hard slikken. Dan verman ik mij en zeg: “Dertig jaar geleden was ik al lang dood geweest. Wij allemaal”, zeg ik, als ik kijk naar mijn buren ‘op zaal’.
“Knap dat u het zo kunt zien”, zegt de arts.
1 reactie
Hans van de Kreeke
Wat ontroerend lief geschreven Swanny.
Sterkte en lieve groet,
Hans