5 – 6 minuten

0 reacties

Wie ben je

Mijn naam is Esther Schoots, ik ben getrouwd met Bas en samen hebben wij drie jongvolwassen kinderen. In het dagelijks leven ben ik werkzaam als sportarts, waarbij ik me bezighoud met vragen en problemen op het snijvlak van gezondheid en sport. Sportartsen hebben te maken met morele dilemma´s, omdat intensief sporten zich soms lastig verhoudt tot gezondheid. In de medische ethiek wordt bij morele kwesties vaak een afweging gemaakt tussen botsende principes, zoals autonomie, goed doen en rechtvaardigheid. Het is echter de vraag of sporters binnen de sportpraktijk, die wordt gekenmerkt door complexe relaties, afhankelijkheid en verborgen machtsstructuren, wel autonoom acteren. Ook is sport niet altijd eerlijk of rechtvaardig. Omdat de medische ethiek geen oplossing bood voor mijn vragen met betrekking tot morele dilemma’s in de sportgeneeskunde besloot ik Zorgethiek te gaan studeren.

Wat is het onderwerp van je thesis en hoe kwam je tot deze keuze?

Sporters hebben te maken met ongelijke macht- en afhankelijkheidsrelaties, bijvoorbeeld ten opzichte van hun trainer. Kinderen verkeren niet alleen in relatie tot trainers, maar ook ten opzichte van hun ouders in een afhankelijke positie. Ouders zijn er niet alleen om hun kind aan te moedigen naar sportieve winst, maar moeten ook financiële en logistieke ondersteuning bieden om het sporten van hun kind mogelijk te maken. Omdat er nog weinig bekend is over de invloed van winnen en verliezen op de relatie die sportende kinderen hebben met hun ouders, leek het me interessant om ouders daarop te bevragen. In mijn achterhoofd had ik daarbij de veronderstelling dat begrip van deze relatie zou kunnen bijdragen aan goede sportgeneeskundige zorg voor geblesseerde kinderen en hun ouders en daarmee aan het creëren van een veilig sportklimaat.

Hoe sluit je onderzoek aan bij zorgethiek?

Over de betekenis van competitiedrang en het verlangen van ouders naar sportief succes van hun kind is voor zover bekend in de literatuur nog niet geschreven. Zorgethische benaderingen bieden de mogelijkheid om de betekenis van competitiedrang te verbinden met theorieën over macht- en
afhankelijkheidsrelaties die de sport kenmerken en met de verantwoordelijkheden die ouders voor hun sportende kinderen ervaren. In het onderzoek voor mijn scriptie heb ik het sportouderschap in verband gebracht met de concepten macht & positie, relationaliteit en verantwoordelijkheid. Deze zorgethische reflectie op het sportouderschap heb ik vervolgens gebruikt om inzicht te krijgen in de betekenis van de relatie tussen ouders en hun sportende kinderen voor sportgeneeskundige zorg aan geblesseerde jeugdsporters.

Hoe heb je dit onderzocht?

Het onderzoek dat ik in mijn scriptie heb beschreven bestaat uit een theoretisch deel en een empirisch deel. Aan de hand van zorgethische theorieën over relationele identiteit is eerst de relatie tussen ouders en hun sportende kinderen verkend. Vervolgens heb ik een interpretatief fenomenologisch onderzoek gedaan naar de betekenis van het fenomeen competitiedrang voor ouders van kinderen die hockeyen en zich bevinden op de overgang van sport als spel naar wedstrijdsport. In het laatste deel van mijn scriptie heb ik de theoretische verkenning van het sportouderschap in verbinding gebracht met de bevindingen uit het empirisch onderzoek naar de betekenis van competitiedrang voor ouders van sportende kinderen.

Wat zijn voor jou de meest verrassende bevindingen?

Interessant vond ik de bevinding dat competitiedrang voor de geïnterviewde ouders niet betekent dat zij streven naar het behalen van sportieve winst door hun kind. De betekenis van het fenomeen competitiedrang voor deze ouders is het ervaren van een verlangen op twee niveaus. Enerzijds verlangen ouders ernaar om vanuit meritocratische idealen, gericht op het behalen van succes, trots te kunnen zijn op hun kind. Anderzijds ervaren ouders competitiedrang als het verlangen naar inzet van hun kind als tegenprestatie voor de offers die zij zich moeten getroosten om hun kind te laten sporten. Ouders willen vooral dat hun kinderen ‘hun best doen’.

Heb je aanbevelingen voor de praktijk?

Vanuit zorgethische theorieën over relationele verbondenheid en verantwoordelijkheid zouden ouders sport niet moeten beschouwen als een concept waarin verlangens worden vervuld of strijd wordt beslecht, maar als een spel waaraan zowel ouders als kinderen plezier beleven. Voor de zorg aan geblesseerde kinderen betekent deze relationele verbondenheid dat sportartsen aandacht moeten besteden niet alleen aan het kind, maar ook aan de relatie die zij hebben met hun ouders. Sportartsen hebben een verantwoordelijkheid om hun wederzijdse behoeften te verhelderen en te begrijpen, zodat zicht ontstaat op de context waarbinnen een blessure is opgetreden. Het sportklimaat maakt deel uit van deze context en kan een rol spelen bij het ontstaan en in stand houden van een blessure.

Krijgt het onderzoek nog een vervolg?

De studie Zorgethiek en Beleid heeft mijn inzichten in het denken over morele dilemma’s in de samenleving, in praktijken en in het leven van mensen, verrijkt. Ik vond het bijzonder om deze inzichten te mogen toetsen aan de praktijk van het sportgeneeskundig werkveld. Het voelt als een voorrecht om nu samen met scriptiebegeleider Alistair Niemeijer en docent Gustaaf Bos de resultaten van mijn afstudeeronderzoek te vertalen naar een artikel voor een tijdschrift op gebied van sport en ethiek. Ik hoop dat we hiermee een bijdrage kunnen leveren aan het delen van zorgethische inzichten binnen de praktijk van de sport.

Esther Schoots

Sportsarts en Masterstudent Zorgethiek

Een artikel van


0 reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *